Onze Taal. Jaargang 55
(1986)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdGoed want duurBernard van Dijk - journalist, TilburgPCUdB, schrijver van die aardige rubriek op de achterpagina van Onze Taal, heeft in nummer 7/8 de constructie ‘goede want dure sigaren’ gekritiseerd en zachtzinnig afgekeurd; met de ANS aan zijn zijde. Ik behoor dan tot de rest van taalgevoelig Nederland en Vlaanderen, voor wie ‘goede want dure sigaren’ qua constructie zonder meer aanvaardbaar is; niet qua zinsinhoud, want dure sigaren zijn niet altijd goed. ‘Hij kocht goede, want uit de beste grondstoffen en met veel vakmanschap vervaardigde sigaren’, klinkt heel wat overtuigender. Ongeveer hetzelfde geldt voor de dubieuze zin ‘Zij hadden verkeerd, want op comfort gesteld reisgezelschap mee.’ Waarom is reisgezelschap verkeerd als het op comfort gesteld is? Zowat iedereen is op comfort gesteld. Ik vind dat ‘want’ dan ook niet op zijn plaats, opnieuw wegens de zinsinhoud en niet wegens de constructie. Had er gestaan: ‘Zij hadden verkeerd want stinkend en alsmaar vloekend reisgezelschap’, dan had dat best aanvaardbaar geklonken (die komma voor ‘want’ moet eruit, vind ik).
Deze constructie met ‘want’ is analoog aan dergelijke constructies met andere nevenschikkende voegwoorden als en, maar en dus en met het dan nevenschikkend gebruikte voegwoord van toegeving hoewel. Voorbeeldzinnen met deze voegwoorden klinken doodnormaal, mits de zinsinhoud zinnig is. ‘Hij kocht een goede en dure sigaar.’ ‘Hij kocht goede maar dure sigaren.’ ‘Hij kocht goede dus dure sigaren.’ ‘Hij kocht goede hoewel dure sigaren.’ De ANS heeft op bladzijde 661 geen bezwaar tegen ‘hoewel’ aldus gebruikt (‘Dat is een mooi hoewel duur cadeau’). Op bladzijde 1165 noemt de ANS de constructie met ‘dus’ niet uitzonderlijk, maar geeft ze wel een dubieus voorbeeld: ‘Dit zijn dure, dus | |
[pagina 129]
| |
goede, dus bij de receptiegangers zeer geliefde sigaren.’ Op bladzijde 1120 lees ik: ‘Hij heeft vlug maar voorzichtig gereden’ en: ‘De dappere maar zelfingenomen man’. ‘Want’ in deze constructie klinkt volgens mij nogal eens onaanvaardbaar wegens de zinsinhoud. Wantconstructies dienen waarheid te bevatten. Als met ‘want’ geconstrueerde beweringen onwaar zijn - wat nogal eens erg subtiel ligt - brengen ze ons in verwarring. ‘Want’ verwijst naar de oorzaak, reden of beweegreden. Zoals een dure sigaar die ‘dus’ goed zou zijn; of een sigaar die ‘goed want duur’ genoemd wordt. | |
Ongezocht gezagH.P. Winkelman - HoogeveenGraag wil ik een kritische kanttekening plaatsen bij het artikel ‘Absoluut gezag van woordenboeken onterecht’ op blz. 90 van het juli/augustusnummer van Onze Taal. Volgens de schrijver zegt De Ru, een van de bewerkers van Koenen, over zijn werkzaamheden: ‘Drewes en ik stellen ons op het standpunt dat we fotografen zijn, en geen schoolmeesters. Het Nederlandse volk bepaalt hoe de taal eruitziet, dat doen wij niet. Wij signaleren en beschrijven, meer niet.’
Deze uitspraak getuigt mijns inziens van evenveel naïviteit als bescheidenheid. Immers, of de bewerkers het nu willen of niet (en kennelijk willen ze het niet), een woordenboek wordt nu eenmaal juist geraadpleegd wanneer de gebruiker ervan onzeker is over spelling, betekenis, toepassing, aanvaardbaarheid en dergelijke van een woord of uitdrukking. Hij wil zekerheid, dus kiest hij een woordenboek vooral op grond van de autoriteit die hij eraan toekent.
Als Koenen zonder commentaar ‘behartenswaardig’ opneemt, rechtvaardigt en ijkt hij nolens volens het gebruik van dit woord. Wie meent dat het woordenboek daarmee de aanvaarding en verbreiding ervan niet bevordert, moet toch eens proberen weer met beide benen op de grond te komen. | |
Gezag van woordenboekenDrs. F.A. Kalmeijer - adjunct-directeur Wolters-Noordhoff, GroningenIn het artikel Absoluut gezag van woordenboeken onterecht; Van Dale en Koenen lichten werkwijze toe, in het juli/augustusnummer van Onze Taal, wordt de indruk gewekt dat de verantwoordelijkheid voor de herziening van de 27ste druk van het Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal (de Koenen) bij meer dan één persoon berust. De werkelijkheid is dat dr. J.B. Drewes de bewerking verricht en dat alleen hij verantwoordelijk is voor het verzamelen, schiften en verwerken van het materiaal. De opvattingen en criteria die daarbij gelden, liggen in het verlengde van datgene wat de heer Drewes in het voorwoord van de 27ste druk tot uitdrukking heeft gebracht. | |
Je-taal gegeneraliseerdFrits Leithuijser - EindhovenIn Onze Taal van juli/augustus 1986 stelt psychotherapeut drs. Loot op pagina 93 dat het ‘je-taalgebruik’ een weerspiegeling is van een algemene, culturele trend. Een vervreemding van jezelf en van elkaar. Mijns inziens is dit zeer eenzijdig en duidelijk vanuit zijn vakgebied belicht. Voor dat vakgebied, de psychotherapie, gaat dat misschien wel op. Maar volgens mij kun je niet van een trend spreken. Dat mensen met grote emotionele of psycho-sociale problemen, eerder dan anderen, sterker geneigd zijn tot jetaalgebruik, ligt voor de hand of zal althans psychologisch/therapeutisch te verklaren zijn. Als het jetaalgebruik zo algemeen zou voorkomen als drs. Loot meent, dan zou een groot deel van onze bevolking zulke emotionele problemen hebben, dat men massaal in therapie zou moeten gaan. Het is mij gebleken dat werkenden in de psychotherapie en de ‘randgebieden’ daarvan, nogal eens de neiging hebben om kenmerken, symptomen e.d. die typerend zijn voor hun vakgebied, als algemeen maatschappelijk en gebruikelijk te bestempelen. Het jetaalgebruik veralgemeniseren als zijnde een trend, is hiervan een duidelijk voorbeeld. Er is dan sprake van een soort ‘bedrijfsblindheid’. Ik wil bij dezen waarschuwen tegen dit soort te voorbarige en onterechte overzettingen van vakgbied naar wat ‘algemeen te doen gebruikelijk is’ of een trend zou zijn. | |
Je-taal exotisch?W.H. Stenfert Kroese - LeidenIn Onze Taal nummer 5 stelt PCUdB op blz. 72 dat men bij gebruik van het onpersoonlijke je een versluieringstechniek toepast en in feite ik zou bedoelen. Drs. Loot sluit zich in nummer 7/8 bij deze opvatting aan en geeft als psychotherapeut enkele voorbeelden uit zijn praktijk. De in de ANS gegeven verklaring (‘het onbepaalde je includeert spreker en hoorder, in tegenstelling tot men’, dat dan, neem ik aan, de hele mensheid zou omvatten) lijkt mij lang niet altijd op te gaan. Ik geef echter toe, dat ik niet kan formuleren welke regel wij toepassen wanneer wij je zeggen en men bedoelen en wanneer je niet gebruikt kan worden in plaats van men. Deze ongeformuleerde regel in de praktijk toepassen levert geen moeilijkheden op.
Ik verbaas mij over dit Nederlandse gebruik van je voor men: in geen der mij bekende talen van de naburige landen komt dit op dezelfde manier voor. In het Engels is het minder duidelijk (men vergelijke ‘je kunt nooit weten’ waarvoor een Engelsman zou zeggen, ‘one never knows’ of even juist ‘you never can tell’) maar gezien de ontwikkeling in die taal, waarbij ‘thou’ verdween en alleen ‘you’, het oorspronkelijke ‘u’, gehandhaafd bleef, lijkt Engelse invloed niet waarschijnlijk. Zijn er andere (Europese) talen, waarin je gezegd kan worden voor men en, zo ja, zou invloed van die taal op de onze mogelijk zijn? Of is dit een uitsluitend Nederlands taalgebruik? Ten slotte: is het mogelijk na te gaan sinds wanneer in onze spreektaal men door je vervangen kon worden? | |
[pagina 130]
| |
Hocus - pocusW. Sterenborg - gepensioneerd leraar, TilburgDe door de heer Welling op blz. 107 van deze jaargang aangehaalde veronderstelling dat de formule hocus-pocus een verbastering zou zijn van de consecratiewoorden in de katholieke eredienst, blijkt al zeer lang in omloop te zijn. Het W.N.T. zegt daarover in 1912: ‘De niet meer geloofde, maar zeer verbreide meening dat zij eene verminking zijn zouden van de woorden hoc (enim) est corpus meum, met andere woorden eene profanatie van het geheim der transsubstantiatie, werd reeds in 1694 in Engeland geuit.’ De etymologen Vercoullie (1925) en Franck-Van Wijk (1949) reppen er niet van, terwijl De Vries (1971) over een dergelijke herkomst zegt: ‘Intussen is het moeilijk denkbaar dat goochelaars het gewaagd zouden hebben deze formule zo te ontwijden’, hetgeen een vertaling zou kunnen zijn van wat zijn Duitse collega Kluge ervan dacht: ‘Die übliche Herleitung aus der Abendmalformel Hoc est corpus meum verbietet sich, weil Zauberkünstler eine solche Lästerung öffentlich nicht hätten wagen dürfen.’
Aangaande de werkelijke basis van de spreuk zijn de meningen niet eensluidend. Aannemelijk is wel de verklaring van Vercoullie, dat het Latijnse poculum (= beker) de grondslag biedt voor het tweede woord, waarbij dan een reduplicerend rijmwoord bedacht is als eerste. ‘De goochelaar raakt met zijn tooverroede eerst een beker (hocus), dan den tweeden (pocus) aan, en maakt daarna met zijn roede een zwaai (pas) alsof hij zoo de muskaat uit den eenen onder den anderen deed overgaan.’ Pas zou dan een vorm zijn van het Franse passer. Kluge gaat uit van de uit 1563 bekende toverformule hax pax max Deus adimax van rondtrekkende studenten, bij welke redenering de Oxford dictionary zich aansluit. In 1634 zou er in Engeland een goochelaarsboekje verschenen zijn, getiteld Hocus Pocus Junior; de oorspronkelijke a-klanken werden door de Engelse taal vervormd tot o-klanken. Via ons land kwam het boekje in Duitsland terecht, waar het enkele decennia later in de eigen taal gedrukt werd; intussen hadden daar al verschillende formules dienst gedaan, zoals ox box, ox pox, Oxbox, Hogges und Pogges en Okos Bocos. Vermeldenswaard is overigens nog wat A. Huizinga er in ‘Woorden en gedachten’ (1941) over schrijft: ‘Volgens anderen herinneren deze woorden aan den Italiaan Okos Bokos, die in 1634 (!) te Amsterdam verblijf hield als uitvinder van een “constich stuck vertonende de Deluvie en Suntvloet uitte appendentie van dien ten tyde Noachs geschiet.” | |
OmkeringenJules Welling - Bureau Taalcuriosa, BestIn het nummer van juli/augustus vraagt R. Minczeles uit Veldhoven naar meertalige halfpalindromen: woorden die gespiegeld in een andere taal toch dezelfde betekenis hebben. Ik ken daar maar één goed voorbeeld van. Wat wij NAVO noemen, heet in het Engels NATO (North Atlantic Treaty Organization) en in het Frans OTAN (Organisation du Traité l'Atlantique Nord). | |
Zelfverwijzende zinnenA. van de Wetering - DriebruggenOp blz. 97 van het juli/augustusnummer staat onder het kopje Opperlands een zelfverwijzende zin (een zin die alle elementen - in dit geval letters en enige leestekens - noemt die hij zelf bevat) van Ton Majoor uit Soest. Het construeren van een zelfverwijzende zin is een ferme klus. Als dat iemand gelukt, is dat een grote prestatie. Bij het controleren van de zin ben ik gek? - bleek bijna alles te kloppen. Bijna, want alleen het aantal komma's klopte niet; ik kwam op zesentwintig terwijl de zelfverwijzende zin er zevenentwintig vermeldde. Vermoedelijk is er een komma weggevallen tussen ‘tellen’ en ‘dat’.
De prestatie zou nog verfraaid kunnen worden als het trema dat op drieëndertig had moeten staan, verwerkt was. Wie krijgt dat voor elkaar? Want de tekst ‘een trema’ bevat een ‘n’, waardoor het aantal op vierendertig komt en het trema verdwijnt! Het lukte ook mij (nog) niet de volmaakte zelfverwijzende zin te maken waarin ook de trema's en de spaties verwerkt zijn. Wel construeerde ik een zin die alle voorkomende letters en enige leestekens noemt: Een zin met zeven a's, drie c's, zes d's, vierenveertig e's, vier f's, negen g's, drie h's, achtentwintig i's, twee j's, twee k's, twee l's, vier m's, vierentwintig n's, vier o's, drie p's, veertien r's, achtentwintig s's, zesentwintig t's, twee u's, tien v's, twaalf w's, vijf z's, drieentwintig komma's, drieentwintig apostrofs en een punt. | |
Mijn huis met autoafdak?A.J. Onstenk - HoogeveenDe heer Schrauwers stort op blz. 66 van het mei-nummer nogal wat over ons uit in zijn angst voor de veramerikaansing van onze taal. Hij heeft het over domme naäperij, luiheid, de doodsteek voor onze taal, het slachtoffer worden van het Amerikaanse cultureel-economisch imperialisme: ‘Het zal niet lang meer duren voordat de meertaligheid waar Nederlanders altijd zo prat op gingen, verleden tijd is.’ De heer Schrauwers heeft gedeeltelijk gelijk door te wijzen op het nodeloos en klakkeloos overnemen van technische modewoorden, al of niet van Amerikaanse afkomst. Toch is het onzin dat een boiler een ketel genoemd moet worden, zoals Schrauwers suggereert. Een boiler is een apparaat voor de warmwatervoorziening in een woning. Vaak staat daar tegenwoordig een verwarmingsketel naast, maar dat is heel iets anders dan een boiler. Dit afgezien van diverse soorten ketels en keteltjes die verder aanwezig kunnen zijn. De schrijver heeft daarnaast bezwaar tegen het woord container en wil dit voorwerp ‘bak’ noemen. Maar ook hier geldt dat de container op zijn minst een bak is voor bepáálde doeleinden; juist om die doeleinden aan te geven wordt hij container genoemd. Ik zie de zin al staan: ‘De Rotterdamse | |
[pagina 131]
| |
haven neemt een centrale plaats in bij het internationale bakkenvervoer.’ Spreekt Schrauwers ook van een glazen vissenbak in plaats van aquarium? Of mag dat wel, omdat het geen Amerikaans woord is? Een container is principieel iets anders dan zo maar een bak. Niemand zal het over zijn bloemencontainer hebben en op geen enkel kantoor staat een prullencontainer. Er zijn zaken en begrippen die alleen door een bepaalde term kunnen worden weergegeven. Dat is gewoonweg nodig om te weten waarover we het hebben en ook om er geen onzin van te maken. Tenzij men het zoeken wil in het purisme waar jam ‘vruchtendril’ heet (daar moet u eens om vragen in een supermarkt!).
Als Schrauwers een garage bezit, noemt hij die vast niet autoschuur. Het wordt wel erg moeilijk als ik mijn huis wil verkopen en duidelijk wil maken dat deze woning voorzien is van een ‘carport’. Moet ik in de advertentie laten zetten ‘auto-afdak’? Weet de schrijver wellicht een zinnig Nederlands equivalent voor ‘panty's’? Is ‘dames-kousenbroekje van kunststof’ mogelijk een idee? Ook zou ik met geen mogelijkheid weten hoe ik een computer ànders zou moeten noemen, en ik denk dat zelfs de geroemde Zweden daarmee zitten. Tot slot, moet ik me - om in de denktrant van Schrauwers te blijven - ook al zorgen gaan maken over de invloed van het Chinees op onze taal en daarom in het vervolg liever vragen naar een ‘broodje bonenlootjes’ dan naar een loempia? |
|