Onze Taal. Jaargang 55
(1986)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
PCUdB■ Het zou interessant zijn na te gaan waarom mensen zich op een gegeven ogenblik gaan storen aan hen irriterende, want hun onbekende zegswijzen. ■ Zo schrijft een lezer: ‘Regelmatig zie ik tegenwoordig in dag- en weekbladen een mij onbekend gebruik van het woord want. (...) ik kan mij nauwelijks voorstellen dat het woord want in de zinnen zoals ik die tegenkwam, correct gebruikt is.’ ■ De geciteerde lezer doelt op de constructie zij hadden verkeerd, want op comfort gesteld reisgezelschap mee. ■ Let wel, ik duid de observator niets euvel. Het zal pakweg twintig jaar geleden zijn geweest dat ik mij regelmatig over exact dezelfde constructie opwond. ■ Tot voor kort wist ik niet beter of het betrof hier een modegril die mij in elk geval nooit meer is opgevallen. ■ Het uitsluitsel dat ons aller ANS hierover geeft, lijkt echter noch op een modegril, noch op een nieuwigheid te wijzen. ■ In de Algemene Nederlandse Spraakkunst wordt op pagina 1161 opgemerkt dat constructies van het type goede want dure sigaren niet voor iedereen aanvaardbaar zijn. ■ Voor mij dus niet, en voor de geachte informant niet, maar misschien voor de rest van taalgevoelig Nederland en Vlaanderen wel: wie zal het zeggen? ■ Hoe dan ook, de herkomst van dit gebruik valt vooralsnog niet te traceren. ■ Dezelfde briefschrijver nog steeds wijst ook op het hem geheel nieuwe woord uitvoegen in uitvoegend werkverkeer. ■ Ook hier geldt dat de uitdrukking niet zo nieuw kan zijn of in elk geval niet bedacht door een onbezonnen bordenschrijver. ■ De dikke Van Dale meldt het woord expliciet; de Hedendaagse Van Dale, heel curieus, impliciet: in dit laatste werk vinden we uitvoegstrook omschreven als een deel van de rijbaan voor het uitvoegen bestemd, terwijl het woord uitvoegen zelf niet te vinden is. ■ Kennelijk moeten de woordenboeken zelf nog een beetje wennen aan dit woord. ■ Ik moet hieraan toevoegen dat ik er persoonlijk moeite mee heb als mensen zich bij mij vervoegen met ergernis over innoverend woordgebruik. ■ Wat zou er met uitvoegen mis zijn? ■ Sterker nog, het lijkt me de duidelijkheid alleszins te bevorderen als voortaan in het luchtverkeer ook van neervoegend en opvoegend gebruik van de ruimte zou worden gesproken. ■ Bij het raadplegen van Hedendaagse en Dikke Broer trof me nog een opmerkelijk verschil in benadering. ■ Beide handwerken kennen aan terugfluiten de overdrachtelijke betekenis toe van ‘iemand duidelijk maken dat hij zich bij zijn vorige standpunt moet houden’, maar de Dikke ziet deze beeldspraak afgeleid van de baas die zijn hond terugfluit, waar de Hedendaagse daarentegen verwijst naar activiteiten van een scheidsrechter op het sportveld. ■ Terloops zij opgemerkt dat Koenen geheel over het terugfluiten zwijgt. ■ Nu kan ik de woordenboeken geen ongelijk geven dat zij niet elke modieuze nuance van een woordbetekenis met een vermelding kunnen honoreren, maar als niemand het doet zal ik het moeten doen. ■ Het gaat mij om het (in mijn waarnemingen tot jeugdtaal beperkte) gebruik van blij in de betekenis van maf. Doe niet zo blij wordt gezegd tegen leeftijdgenoten die van de ongeschreven wetten afwijken. ■ Ik weet niet of dit verschijnsel ooit door iemand opgemerkt is en geboekstaafd - ik van mijn kant zou graag weten of er iemand is die een hypothese over de herkomst van dit blij heeft. De woordenboeken niet in elk geval. ■ Van alle voorbeelden met blij in de Dikke Driedelige komt dit nog het dichtste in de buurt van wat ik op het oog heb: mijn man is er vandoor, ik zeg maar: blij toe, opgeruimd staat netjes. ■ Blijketels, denk ik dan. ■ Met blijdschap geven we kennis, dat komt ineens ook in een heel nieuw licht te staan. ■ Of triest nu ook kans loopt het nieuwe woord voor ‘sociaal aanvaardbaar’ te worden, is mij vooralsnog niet duidelijk - maar het zou me niet verbazen. ■ Geloof me, lezers en lezeressen, na de vakantie zal ik herboren en triest tot u terugkeren om nog slechts dat ene grote doel te dienen dat ons allen ter harte gaat: de taal tot een droevig instrument der rede en der communicatie te maken. Blij toe, hoor ik u al zeggen. |
|