De Woordenaar
Nooit gemerkt?
J.J. Bakker
Pasgeleden overkwam het me weer: ik wilde een doodgewoon woord in mijn naslagwerken opzoeken, maar ving keer op keer bot. Eindelijk, in het zesde woordenboek vond ik wat ik zocht: het woord dinkitoy. Dat stònd er tenminste. Nu was het me begonnen om de juiste spelling van dat woord, en het vervelende was dat deze schrijfwijze van mijnheer Verschueren (want die was het) mij hoogst onwaarschijnlijk leek. Dinkitoy? Kom nou!
Er zat niets anders op dan het hogerop te zoeken. En zowaar, in een doos met oud speelgoed op zolder vond ik het voorwerp in kwestie. De bodemplaat van het miniatuurautootje vermeldde duidelijk de naam DINKY TOYS. Aangezien dat een Engelse merknaam is die een Nederlandse soortnaam is geworden, leek het me correct om het woord in kleine letters te spellen. Ook moest er een knoop worden doorgehakt over het aaneenschrijven van de woorddelen. Dinky toy vond ik te Engels en dinkytoy te Duits, zodat ik uitkwam op de gulden middenweg: dinky-toy.
Woordenboeken zijn ervoor om taalgebruikers dit soort avonturen te besparen. In dit geval lieten ze het afweten, vermoedelijk omdat het hier een merknaam betrof. En merknamen, tja, die zijn nog altijd een beetje suspect. Een merk kan pas op enige lexicografische aandacht rekenen wanneer het ondubbelzinnig en overtuigend tot zelfstandig naamwoord is uitgegroeid. Een aspirientje is een eenvoudige pijnstiller. Ranja is limonade. Een frigidaire is een koelkast. Cellotape is doorzichtig plakband. Leukoplast is ondoorzichtig plakband. Zo zijn er nog veel meer voorbeelden, soms bepaald verrassend, van merknamen die langs deze weg in de woordenboeken zijn terechtgekomen: ampex, celluloid, chocomel, cyclostyle, formica, claxon, lysol, jojo, muzak, nylon, perspex, pianola, primus, thermos(fles), vaseline, wybertjes.
Toch wordt hiermee de enorme invloed van handelsmerken op de taal weinig recht gedaan. Onze samenleving is in deze eeuw doortrokken geraakt van merknamen. Bijna alle artikelen die het leven leefbaar en aangenaam maken zijn met een merknaam getooid. Kijk op uw horloge en u ziet een merknaam. Inspecteer uw kleding en u ziet er een handvol. Bezoek een willekeurige verjaardagsvisite: u ziet en hoort er tientallen. Ga een middag uit winkelen en u ziet er honderden. Die overstelpende aanwezigheid laat uiteraard zijn sporen na: in de sociale verhoudingen, de cultuur, de taal. Over merken wordt druk gecommuniceerd, niet alleen in de reclame maar ook in het intermenselijke verkeer. Die communicatie is lang niet altijd vrijblijvend. Merken worden vaak besproken in termen van status; wie het in sommige kringen waagt om in de ‘verkeerde’ spijkerbroek te lopen ontmoet misprijzend commentaar.
De literatuur, en dan speciaal de poëzie, is een terrein waarop merknamen een belangrijk stempel hebben gedrukt. Paul van Ostaijen bezong de ‘Singer-naaimasjien’ en Achterberg liet zich inspireren door Rath & Doodeheefver-behang. Louis Davids verwerkte vaak merknamen in zijn liedjes: Fosco, Hispano Suiza, Bata, Jansen en Tilanus, C & A, Liberty, Ford (‘De olieman heeft een Fordje opgedaan’).
Davids en zijn ghostwriter Jacques van Tol waren liedjesschrijvers, cabaretiers, en juist dat slag dichters werkt graag met (merk)namen. Zulke namen verhogen de actualiteitswaarde van een lied. Ze zijn geschikt om er personages trefzeker mee te karakteriseren (‘Zo'n doodgewone man met van die Bata-schoenen an’). Soms worden merken opgevoerd om verstechnische redenen: compactheid, welluidendheid, rijmeigenschappen. ‘Albert Heijn’ is bijvoorbeeld een heel wat prettiger rijmwoord dan ‘supermarkt’ of ‘grootgrutter’.
Dit alles naar aanleiding van de dinkytoy, die ons in het grensgebied van taal en commercie heeft gebracht. Volgende maand rijden we verder.