ParlemenTaal
C.A. van Beurden en L.J.M. Rutten, parlementsstenografen
Een indruk, in mineur
‘De overheid op afstand’ ten spijt, met haar taal worden steeds meer burgers geconfronteerd. Het is dan wèl zaak, dat die taal helder en begrijpelijk is, voor iedereen. Een politicus heeft een openbare functie en van hem/haar mag worden verwacht, dat hij/zij over taalkundige vermogens beschikt. Het taalgebruik van politici moet zoveel mogelijk aansluiten bij het algemene taalgebruik in de samenleving. Welaan, hieraan schort het nogal eens. De ambtelijke, politieke Haagse taal dreigt het predikaat ‘algemeen begrijpelijke taal’ in toenemende mate te verliezen. Dat is jammer, want die taal heeft een vèrgaande maatschappelijke betekenis. De commotie rondom de Tweeverdienerswet vond mede haar oorsprong in troebel taalgebruik. Het neologisme ‘voetoverheveling’ werd pardoes in de samenleving gedropt, terwijl geen mens de betekenis ervan begreep.
Het politieke proces wordt zo ingewikkeld, dat bijkans dagelijks naar nieuwe woorden moet worden gezocht. Als voorbeeld diene het in het kader van de deregulering uitgevonden woord handhaafbaarheid, een ridicuul woord, dat de politici evenwel in staat stelt zich snel onderling verstaanbaar te maken. Wat te denken van het slechts luttele maanden oud zijnde woord voorhangbepaling? Zonder toelichting zal dit woord zijn betekenis nimmer prijsgeven. De taal van politici en departementsambtenaren is niet een taal die voor een grote meerderheid van de bevolking duidelijk is. Steeds minder dekt zij de maatschappelijke werkelijkheid. Woorden hebben verschillende betekenissen gekregen. De recente rel over een interview met minister Ruding is hiervan een goed voorbeeld. Voor hem betekenen vangnet en tante Truus iets anders dan voor degenen die ermee worden geconfronteerd. Het woord minima heeft in politiek Den Haag diverse betekenissen. Om dit probleem te ondervangen, is men gaan zoeken naar een verfijning: echte minima, meerjarige minima, weersgevoelige minima, enz. De taal in de sociaal-economische sector - de taal waarmee de burgers het vaakst worden geconfronteerd - is sociaal-geconditioneerde, dorre, mechanische taal, liefst ontdaan van elke emotie.
Taal moet vlug en goed begrepen worden. Ook hieraan schort het. Nu eens is de bagage aan woordkeus erg dun, dan weer krioelt het van de afkortingen. Er is sprake van een inflatie van stoplappen, met eentonigheid als gevolg. Alles vindt plaats: onderwijs, een vergadering, een verdrag, een wijziging, een examen, een gesprek enz. Alles wordt gerealiseerd. Dat is gemakkelijk; men behoeft niet naar het juiste werkwoord te zoeken. De politieke taal lijdt aan voorzetselmoeheid. Men vraagt een visie ten aanzien van iets, stelt vragen met betrekking tot iets. Vele onzijdige woorden worden vervrouwelijkt: het kabinet heeft haar voorstellen gepresenteerd. Dat is gemakkelijk en het staat nog deftig ook!
Er zijn politici die spreken voordat zij hebben gedacht. Dat dit een heldere formulering in de weg staat, is duidelijk. Het beroep wordt, zoals dat vaker gebeurt, afgeschermd met potjeslatijn. Zonder gebruik van jargon hoor je er niet meer bij. Dat het statusverhogend werkt, is meegenomen. Conclusie van dit verhaal: de meeste politici zijn wel ter taal, slechts weinigen goed in taal.