| |
| |
| |
We spreken elkaar nog...
Taal en propaganda
Prof. dr. A. v.d. Meiden - hoogleraar Massacommunicatie en public relations, Rijksuniversiteit Utrecht
De titel bevat een hoopvolle uitspraak. Bij nader inzien is er zelfs sprake van twee soorten hoop: allereerst een hoop op communicatie: er komt misschien nog eens een tijd dat wij elkaar zullen spreken, in de zin van verstaan! In de tweede plaats een hoop op een aanstaande ontmoeting en dan bedoelen wij dat wij elkaar hetzij in het ondermaanse, hetzij in het hiernamaals nog eens hopen te zien en te spreken. Mijn bedoeling met deze titel is, om het eerlijk te zeggen, aan te geven dat ik van de eerste hoop ben uitgegaan. Er komt misschien nog eens een ogenblik dat we elkaar zullen spreken, verstaan, ècht ontmoeten via de taal. Ik durf er best voor uit te komen dat ik de kansen van communicatie (in de tweezijdige betekenis van het woord) via taal en als taal laag inschat. Het is buitengewoon moeilijk elkaar te spreken.
Een wonderlijke uitspraak is dat eigenlijk: we spreken elkaar! Ik neem iets van het uwe en ik zeg het tegen u en u neemt iets van het mijne en u zegt het tegen mij. Wij wisselen elkaar uit via de taal, wij transporteren elkaar in elkaars richting. Zo ontstaat er een communicatie zoals die in het woord zelf besloten ligt: gemeenschappelijk zijn of worden. Het ontgaat de communicatie-fanaten van onze tijd wel eens dat in onze eigen historie het woord communicatie in die zin werd gebruikt: onderhandeling, overleg. (Staten van Holland, 1575).
| |
Onvermogen tot communicatie
Elkaar spreken in die diepere betekenis is schaars, naar ik vermoed. Wij spreken trouwens ook liever tegen elkaar dan met elkaar. Om het eens met moderne termen te zeggen: we geven de voorkeur aan allocutie, toespraak, eenzijdige uitzending van informatie naar ontvangers. Aan echte conversatie komen we minder toe. Als theoloog heb ik vaak die kloof ervaren, tussen spreken over de dingen op de kansel en spreken uit de dingen aan een sterfbed. De ontmoeting ijkt de taal!
Is er dan sprake van een hopeloze hoop? Ik zou liever zeggen: hoe langer ik beroepshalve bezig ben met wat communicatie heet, des te pessimistischer word ik ten aanzien van de menselijke mogelijkheden tot communicatie, ook via en als taal. Is het te scherp gesteld indien men beweert dat communicatie een soort ‘onmogelijke mogelijkheid’ is? En dat communicatie via de taal en als taal eerder ruis en stoornis veroorzaakt dan ontmoeting? En dat er vaker communicatie ontstaat ondanks dan dankzij communicatiemiddelen? En dat de wezenlijke communicatie tussen mensen en hun religieuze bronnen (of van mens tot mens) van een andere orde is dan de communicatie die de media ons trachten te brengen?
Ik zeg dit omdat het mij opvalt hoe in de communicatieleer de erosie reeds heeft toegeslagen, blijkens de vele beweringen die ons willen doen geloven dat er ook van communicatie sprake is wanneer iemand erg veel brieven verstuurt. Dat, met andere woorden, de zenderintentie bepalend is voor communicatie. En dat communicatie niet altijd herkend behoeft te worden aan het ontmoetingselement, de ‘sharing of opinion and emotion’. En ligt het met de taal niet precies zo? Er wordt erg veel gesproken en geschreven over taalhantering en taalbeheersing. En men bedoelt dan kennelijk zenderactiviteiten. Maar is een goede taalbeheersing niet meer dan dat? Een ontvangstbeheevsing?
| |
Veranderend begrip
Ik besef dat ik nu op ander terrein kom, een voor mij wetenschappelijk gezien onbekend terrein, zodat ik mij haast naar mijn uitgangspunt terug te keren: taal en propaganda en wel in het bijzonder het taalgebruik in de religieuze en politieke propaganda. De term propaganda behoeft bij u niet direct akelige bijgedachten op te roepen, indien u zich realiseert dat wij het begrip ook in ons taalgebruik normaal hanteren voor een vorm van professioneel communiceren. Een zender of een groep van zenders tracht via gepaste middelen boodschappen over te dragen met de bedoeling mensen tot een geloof te brengen of te winnen voor een partij. Het gaat in propaganda om het winnen van mensen voor idealen of, eenvoudiger, voor een bepaalde levensgewoonte zoals het lezen van meer boeken. Zo maken wij als Nederland propaganda voor onze produkten in het buitenland. En nog steeds komt u advertenties tegen waarin propagandisten worden gevraagd.
Propagare betekent verder zetten, de palen verzetten, uitbreiden. In 1622 richtte de R.K. Kerk de ‘Congregatio de Propaganda Fide’ op, waarin zij haar propagandistische activiteiten ging onderbrengen. Dat wil zeggen: haar bezinning op de fundamenten van die propaganda ging organiseren: de programmering, de coördinatie van de acties. Via de Franse revolutie, of eigenlijk vlak daarvoor, is het woord in de politieke sfeer terechtgekomen. En daar is het vooral blijven steken in de term oorlogspropaganda. Het zijn de grote oorlogen geweest die het begrip zijn totalitaire imago hebben gegeven: een alles ondermijnende en verderfelijke leugenmacht die uit verziekte hersenen is voortgekomen, en die miljoenen heeft geïndoctrineerd en zelfs tot de dood heeft kunnen verleiden.
| |
De bindende invloed
In de propaganda speelt de taal een grote rol, maar niet een allesbeheersende. Propaganda wordt gecomponeerd op basis van wat orkestratie genoemd kan worden. Dat betekent onder meer de onderlinge afstemming van verschillende media, de codering van de boodschap per instrument.
De propagandist wil uitdrukkelijk pogen een massaal geluid of beeld te produceren. Propageren doe je dan ook met gebouwen, met munten, met vlaggen, met demonstraties, met optochten en niet te vergeten met daden. In de propaganda speelt de taal vaak een rol als initiator, waardoor mensen voor het eerst worden geconfronteerd met een boodschap. De taal functio-
| |
| |
neert als bindend element in een groep aanhangers. Via de taal worden emoties, gedachten, plannen en visies overgedragen en uitgewisseld. De taal wordt zelf een ideologie. Aan de taal herkent men de idealen. Daarom sprak ik reeds eerder van communicatie via een taal en als taal. In de grote propagandistische redevoeringen van Churchill, de nazi-leiders, Mao en Fidel Castro gaat het niet zozeer om de inhoud van het gesprokene, maar om de onthulling van het bindende. De taal bevestigt motivaties voor toetreding. Door te horen en te lezen word ik mij opnieuw bewust van mijn zoeken naar geborgenheid en veiligheid, naar een bezield verband, naar redding en troost, naar erkenning en herkenning. (Q.J. Munters, Recrutering als roeping, 1972)
Maar al die andere propaganda-attributen weven zich door de taal heen.
Wanneer mensen zich herinneren door welke woorden zij (waar, en door wie gesproken) werden ‘bekeerd’ tot een levensvisie, weten zij ook nog de sfeer van het gebouw te tekenen, wellicht ook de kleding die ze droegen en de muziek die werd gespeeld. Taal is in alle media verweven en alle media weerspiegelen in de taal.
| |
Behalve woorden ook daden
Woorden wekken, voorbeelden trekken, zegt de oude spreuk. Dat geldt zeker voor propagandatoespraken als die van de nazi-leiders. Zij zouden zeker veel minder effect hebben gehad indien de Duitse burgers geen zichtbare resultaten van de nieuwe orde voor hun ogen hadden zien groeien. Wat zij zagen waren de aanzienlijke verbeteringen van het leven van elke dag. Wat de eerste aanhangers van Jezus zagen waren daden die de woorden onderstreepten. De taal in de propaganda wordt een instrument van ‘Hinweisung’. Helaas ook een instrument voor toedekken van de werkelijkheid, van ‘Ablenkung’ van wat er werkelijk gebeurde, van bedrog en misleiding, van waan en waanzin. In de leer van de propaganda is het een aanvaard gegeven dat díé propaganda het sterkst is, waarin de leiders doen wat zij zeggen, authentiek en ‘voorbeeldig’.
Het lijkt daarom wel begrijpelijk dat bijvoorbeeld Jezus zich in zijn eigen spreken heeft verborgen. Hij was niet alleen wat hij zei, hij was ook in wat hij sprak verborgen, een rol spelend in een gelijkenis, net als Hondecoeter, die zijn schilderijen met een veertje signeerde. Wanneer woorden en daden uiteengedreven worden, zoals bij de Bhagwan, ontstaat er een schisma. Taal en daden worden tegelijkertijd en door elkaar ontmaskerd.
| |
Twee soorten context
Uit de vele raakvlakken tussen taal en propaganda moet ik een keus maken. Ik beperk mij tot de sociale context en de ideologische context.
Tot die sociale context reken ik ook graag de historische. Wat mensen in tijd A zien als waarheid, wordt in tijd B als leugen ervaren. Ook taal gaat slechts een tijdje mee. Een ander aspect: wat uit de mond van X als waarheid klinkt, wordt leugen uit de mond van V. Ik heb mij eens laten vertellen dat het waarheidsgehalte van het nieuws (Journaal) mede afhangt van degene die het leest, en ik moet zeggen dat ik die gedachte bij mijzelf ook wel eens heb geconstateerd. (Voor voorbeelden: zie blz. 28-30 van dit nummer.)
Dat betekent zoiets als: het medium is de boodschap. De factoren mensen en tijd bepalen dus niet alleen het waarheidsgehalte en de betrouwbaarheid van het gesprokene, zij bepalen ook kennelijk wat waarheid is en wat als waarheid overgedragen kan worden.
Een bepaalde historische en culturele context kan bepaalde waarheden verdragen. De Ketterij (zie het prachtige boek over het piëtistisch taalgebruik De weg in woorden, 1972) meldt het feit dat Luther in de ban werd gedaan vanwege uitspraken die uit Augustinus' mond als heilig werden ervaren. In andere tijden en voor andere mensen klinken dezelfde waarheden anders. Toen bisschop Robinson in 1964 zijn opzienbarende boek Honest to God toelichtte op Kerk en Wereld in Driebergen, viel een van de aanwezigen hem aan door te zeggen: wat u nu beweert, hebben wij reeds honderd jaar geleden in Nederland geschreven. Waarop de bisschop laconiek antwoordde: kennelijk niet in de juiste taal, voor de juiste doelgroep.
| |
Geen eeuwige waarheden
Het is waar, er zijn al te veel op zichzelf goede boodschappen uit betrouwbare monden gesproken op verkeerde ogenblikken en tegen verkeerde mensen. Het is frappant te zien hoe kerken en politieke partijen ook in ons land in hun propaganda nog steeds grote moeite hebben zich verstaanbaar te maken, verstrikt als ze zijn in hun zelfbespiegelende formuleringszucht. Men verkiest de ideologische verifieerbaarheid boven de ontvangstmogelijkheid bij de hoorders en de lezers. Alsof er eeuwige waarheden zouden zijn die altijd te definiëren zijn.
‘Semper Idem’ (altijd hetzelfde) luidde de lijfspreuk van Ottaviani, hetgeen niets anders is dan een enorm communicatief misverstand. Er zijn geen waarheden die altijd en onder alle omstandigheden in dezelfde taal overgedragen kunnen worden. Indien u die stelling niet wenst aan te hangen, is een gesprek met bijbelvertalers zeer leerzaam.
Hoezeer de tijd en de omstandigheden de toegangen tot de taal doen dichtslibben, zien we wanneer we de grote oude teksten ter hand nemen: Bijbel, Koran, zelfs de rode en roze boekjes van grote leiders. Wat wij denken als waarheden te mogen aanhangen, zijn tijdgebonden ‘warigheden’, luisterwaarheden, als ik dat vreemde woord mag gebruiken.
Uit de rijke traditie van de zojuist genoemde ‘Congregatio de Propaganda Fide’ puttend, vertelde een missiepater eens dat hij zonder gewetensbezwaar, werkend onder leden van een bepaalde stam Indianen in Zuid-Amerika, de
| |
| |
eerste regels van het Onze Vader had moeten aanpassen aan omstandigheden en emoties: ‘Onze moeder die in het bos woont, Uw naam worde geheiligd’. Dat krijg je als de vaders niets van zich laten horen en de oude religie leert dat Moeder 's nachts uit het bos komt om de vruchtbaarheid van veld en moederschoot te bevorderen.
| |
Drang tot herkenning
Wat de ideologische context betreft, zijn gelijkluidende opmerkingen te maken. In de propaganda voltrekt zich bij groepen aanhangers een proces waarin ook de taalvorming een grote rol speelt. Er ontstaat een groepstaal, zelfs een kunsttaal, die gedragen wordt door de behoefte aan herkenning. De taal gaat het eigene als het ware opslaan, bewaren. Het dierbare gekoesterde wordt geconserveerd en tevens bindend. Woorden die van elders worden gehaald, worden herijkt en krijgen de functie van kapstokken, waaraan de ‘bekeerde’ geest zijn of haar kleren kan ophangen. De taal krijgt meerwaarden, die er door religieuze ervaringen aan worden toegevoegd. Deze ervaringen stollen als het ware tegen de taal aan.
Herhaling van de woorden biedt telkens dezelfde emoties, dezelfde waarheidsbelevingen, dezelfde hoop. In de religieuze en politieke taal worden ideologische (lees: dogmatische) waarheden overgedragen, maar ook en vooral wordt de taal gebruikt om herkenbare emoties op te roepen die de boodschap rechtstreeks naar het hart voeren. Het gaat van kennis tot ‘kennisse’, de dieper liggende bevindelijke kennis. Buitenstaanders herkennen in die taal niets anders dan een bijzonder woordgebruik en soms een bijzondere intonatie.
Het simpel uitspreken van enkele woorden met een bepaalde intonatie kan complete consternatie wekken onder een gehoor. Ik herinner mij dat de kanselredenaar Wisse in staat was door midden in een preek te pauzeren en slechts op een onnavolgbare toon het woord ‘Jeruzalem’ uit te spreken, velen in tranen te doen uitbarsten. Dit verschijnsel kwam ook voor bij de befaamde passieprekers en de grote politieke redenaars. De manier waarop Colijn het woord gerechtigheid uitsprak, zo vertellen tijdgenoten, deed alle antirevolutionairen de griewels over de grauwels lopen.
Taal werkt niet alleen intern bevestigend, ze heeft ook de betekenis van externe profilering en speelt dan de rol van de sjibbolets. De hoorder wil niet in verwarring worden gebracht door afwijkingen in het woordgebruik. Opvallend is bijvoorbeeld het taalgebruik en de wat irritant lieve toonaard in de EO-programma's. Daar speelt het taalgebruik een zo grote rol dat men er niet voor terugdeinst om zelfs daar waar de Bijbel de naam Jezus gebruikt, de toevoeging ‘Heere’ aan Jezus te hechten, omdat deze naam ‘dogmatisch’ beter plaatsbaar en herkenbaar is.
Een van de duidelijkste voorbeelden is het agressieve taalgebruik in de redevoeringen van vakbondsmensen. Men kan in die kringen steeds ‘harde taal’ en ‘klare taal’ horen.
| |
Taal vermaken tot boodschap
Zo is propagandataal altijd tijd-, groep-, mens-, cultuur- en behoeftegebonden. Wij moeten bij dit alles wel bedenken dat de invloed van het propagandistisch taalgebruik beperkt is tot de groep hoorders die de taal als ‘vruchtwater’ beleven. Waar de een wordt getroost, ergert zich de ander. Wat de een raakt, gaat aan de ander totaal voorbij. Wat mij tot tranen kan bewegen, wekt bij u wellicht hilariteit. In het propagandistisch spreken moet gerekend kunnen worden op een hoorderskrediet. Hoe begaafd en effectief de zender zijn boodschappen ook codeert, aan de andere kant van de communicatielijn zit, wat wel eens ‘the obstinate audience’ is genoemd, de weerbarstige hoorder. Die decodeert!
De mens is voortreffelijk uitgerust met eigen tekst- en inhoudsverwerkingsapparatuur. Dat maakt alle taal tegelijk machtig en zwak. Ons behoud is, dat wij om ons heen een soort hitteschild hebben gelegd om een teveel aan invloeden te weren. In die zin is taal ook bescherming. Van en tegen. ‘Ik hoor de boodschap wel, maar ach, mij ontbreekt het geloof’, zegt Faust. De ontvanger weigert te communiceren. Er is in de religieuze propaganda een mooi voorbeeld te vinden. In het boek Handelingen in de Bijbel wordt vermeld dat de discipelen op het Pinksterfeest in vreemde talen beginnen te spreken. Voor taal in relatie tot spreken wordt steeds de term gloossa gebruikt. Er staat echter ook dat de toehoorders hen hoorden spreken in verschillende talen en met name in hun eigen taal.
Dan staat er een ander woord: dialektos. Het is opvallend dat deze bron bijna uitsluitend het woord dialektos gebruikt voor hoortaal en gloossa voor spreektaal. Er is een spreektaal en een hoortaal. De ontvanger dialogiseert met de taal, maakt er iets van in de communicatie met anderen. Hij vermaakt de taal, zoals moeder vroeger een mantel vermaakte tot broek. Daarom moeten wij zeer voorzichtig zijn met het doen van sterke uitspraken over taal. Wie het hoort, zegt het niet en wie het zegt, hoort het niet.
En als u van dit verhaal iets begrepen hebt, is dat ook een wonder.
|
|