Getob met samenstellingen
Hans Kielich - vertaler, Hengelo
IS DE VERF ER AL VANAF GEGAAN? Het werkwoord afgaan kan men volgens de Dikke Van Dale (DVD) gebruiken met verf als onderwerp, bijvoorbeeld in de zin: Die verf gaat af. Bij het bijwoord er wordt echter in de DVD de aaneenschrijving afgegaan ‘eigenlijk minder juist’ genoemd in het voorbeeld: De verf is er afgegaan. Met zo'n geval ga ik tobben.
Als de verf ergens afgaat, valt er naar mijn mening niets op het laatste voorbeeld aan te merken. Maar als de verf gaat, namelijk ergens af, moet er staan: De verf is eraf gegaan (wellicht vergelijkbaar met de uitdrukking erheen gaan). Halen we het voorzetsel van erbij, dan wordt de zin: De verf is ervan afgegaan of... ervan af gegaan (wellicht vergelijkbaar met de uitdrukking ernaar toe gaan).
We hebben 't hier niet over verf die vanaf iets gaat, bijvoorbeeld vanaf een plafond in klodders langs een muur naar een parketvloer. Daarom besluit ik dit getob met mijn wijziging van de inleidende zin in: Is de verf er al van afgegaan? of... er al van af gegaan?
ZULLEN WE HEUS EROPAAN KUNNEN? In de Dikke Van Dale staat op blz. 734 de zin: ‘Ik moet eropaan kunnen’. Na enig getob ermee vind ik dat die zin niet deugt; er ontbreekt naar mijn overtuiging het voorzetsel van aan. En dat woord eropaan vind ik echt te gek. Lees je het afzonderlijk, dan denk je dat er een gas of een patentmedicijn mee bedoeld wordt, nadat je je eventjes hebt afgevraagd of er soms Europeaan had moeten staan.
In de DVD staan ook de voorbeelden: ‘Hij kan er niet over uit’ en ‘Ik kan er niet van tussen’. De samenstellingen eroveruit en ervantussen zijn er niet in te vinden. Die mogen blijkbaar niet bestaan, maar waarom dan wel deze merkwaardige aaneenschrijving eropaan? Ik mag niet logisch denken, zeggen taalgeleerden. Maar nu wordt 't nog mooier.
In Kramers' Groot Woordenboek Nederlands lees ik verheugd: ‘Ergens van op aan kunnen’. Dit deugt wel, vind ik. Ik vervang ergens van door ervan en ben blij met mijn zin: We zullen heus ervan op aan kunnen of... er heus van op aan kunnen. Ziedaar een goed geschreven antwoord op een slecht geschreven vraag.
GAAN WE DAAR NU MAAR VANUIT?
Je leest vaker er vanuit gaan dan ervan uitgaan, ook als 't figuurlijk is bedoeld, dus volgens de DVD ‘met betrekking tot de beweging der gedachten’. Ik tob dan met de eerste schrijfwijze.
Ik denk namelijk dat hier niet zozeer sprake is van gaan als wel van uitgaan, want ik kan zeggen: ‘Wil je niet uitgaan van dat vermoeden, dan moet je uitgaan van het feit.’ Ik kan niet zeggen: ‘Wil je niet vanuit dat vermoeden gaan...’ enzovoort.
Ik vergelijk daarmee een kwestie van gaan: ‘Wil je niet van dat station uit gaan, dan moet je van het gemeentehuis uit gaan.’ Nu kan ik vanuit wèl verwerken: ‘Wil je niet vanuit dat station gaan...’ enzovoort.
Wordt met de vraag in de aanhef het uitgaan van een standpunt bedoeld of iets dergelijks, dan schrijf ik hem liever aldus: Gaan we daarvan nu maar uit? of... daar nu maar van uit?
STEEKT DAT PAPIER ER ALTIJD TUSSENUIT?
In de DVD is tot mijn verbazing sprake van ‘het papier dat ertussenuit steekt’. Zonder al te zwaar getob ben ik een andere schrijfwijze gaan prefereren en motiveren.
Een papier kan ergens tussen (bijvoorbeeld tussen twee bundels) uitsteken, ertussen uitsteken. Daarom wil ik de vraag boven dit stukje veranderen in: Steekt dat papier altijd ertussen uit? of... er altijd tussen uit?
ZIET U ER NOG TEGENOP EN DUS ER VANAF?
In de DVD staat bij ertegenop onder andere ertegenop zien, bij tegenop niets wat op zien lijkt (evenmin een verwijzing naar ertegenop) en bij opzien onder andere ‘ik zie tegen de moeite, de kosten op; ik zie ertegen op als tegen een berg’.
In Kramers staat bij ertegenop onder andere ertegenop zien, bij tegenop niets wat op zien lijkt (maar wel een verwijzing naar ertegenop) en bij opzien onder andere tegen iets opzien. Onlangs zei ik tegen mezelf: ‘Je moet tegen zo'n karweitje niet opzien. Je woordenboeken helpen je er wel door.’ Ik geloof 't nu wel. Ik tob er niet langer mee en beweer: het gaat niet om enkel zien, maar om opzien. Correct en duidelijk neergeschreven is mijns inziens: ‘Is 't juist dat je ertegen opziet?’ - ‘Ja, ik zie er nog tegen op.’
Vervang ik in die vraag en dat antwoord tegen door van en op door af, dan krijg ik voorbeelden van het gebruik van afzien: ‘Is 't juist dat je ervan afziet?’ - ‘Ja, ik zie er nog van af.’
Ik heb dus tegenop, ertegenop, vanaf en ervanaf (dat vreemd genoeg in de geraadpleegde woordenboeken helemaal niet voorkomt) niet nodig gehad. Dienovereenkomstig verbeterd luidt de vraag boven dit tekstgedeelte: Ziet u er nog tegen op en dus ervan af?
HOE STAAT HET ONDERWIJS ER TEGENOVER?
Samen met taalliefhebbers in mijn naaste omgeving heb ik een onverklaarbare aversie tegen het aaneenschrijven van er aan twéé voorzetsels.
Ik tob met onder andere erbovenop, eronderdoor, eronderin, eronderop, eronderuit, eropaan, eropin, eropuit, ertegenaan, ertegenin, ertegenop, ertegenover, ertussendoor, ertussenin, ertussenuit, ervandoor, ervooraan, ervoorin en ervooruit.
Die montages zijn uit dure woordenboeken overgenomen. Ik vraag me af in hoeverre ik ze ook moet gebruiken. Leeft er werkelijk iemand die eropin schrijft of ervooruit? Het Groene Boekje vermeldt van de genoemde triplexwoordjes uitsluitend ertegenover, dat niet in Kramers, noch in Koenen, maar wel in de DVD is te vinden. Kan iemand zo'n gesol met taal verklaren? Ik vertik 't in elk geval alvast eropuit zijn (volgens de DVD) te schrijven.
Hoe staat het onderwijs er tegenover - pardon, ertegenover? Zijn er leerkrachten die 't werkelijk als fout aanmerken wanneer een scholier in zulke gevallen op een begrijpelijke manier wat gaat demonteren en bijvoorbeeld ertegen in of er vandoorwaagt te schrijven? Mijn indruk is dat er in de klas helemaal niet of nauwelijks van gerept wordt.
Vooral géén getob ermee!