Onze Taal. Jaargang 54
(1985)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 137]
| |||||||||||||||
[Nummer 11] | |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
De Taaladviesdienst
| |||||||||||||||
TaaladviespraktijkDit was een anekdote. Maar de volgende vragen zijn veelvuldig voorgelegd aan de taaladviesdienst van het Genootschap Onze Taal.
Tot nu toe heeft de taaladviesdienst vooral informeel gewerkt, dat wil zeggen dat de redactie schriftelijk taalvragen van lezers beantwoordde. Nu op gezette tijden een verslag van deze beantwoording in Onze Taal zal worden gepubliceerd onder de titel ‘Vraag en Antwoord’ (zie blz. 143), lijkt enige informatie over regels en normen in taalgebruik niet overbodig.
In dit artikel beperk ik mij tot relatief eenvoudige vragen, zoals hierboven. Uit de hier gegeven vragen mag overigens niet worden afgeleid dat de Taaladviesdienst alleen vragen beantwoordt over goed of fout. Ook de volgende vragen zijn veel gesteld: Wanneer gebruik je een puntkomma? Waar komt het woord X vandaan? Is er in de taalwetenschap onderzoek verricht naar kwestie Y? Maar veel taalgebruikers blijken vooral geïnteresseerd in wat mag of niet mag. Vandaar dat in dit artikel het accent ligt op regels en normen.
Uiteraard kan hier lang niet alles aan de orde komen. De wetenschappelijke literatuur over regels en normen is zeer uitgebreid. Verder zij met nadruk vermeld dat in dit voorlichtende artikel sommige kwesties vereenvoudigd worden weergegeven. Lezers die meer informatie willen hebben, zullen in de literatuur onderscheidingen tegenkomen die hier achterwege zijn gelaten.Ga naar eind* In de taaladviespraktijk tot nu toe is gebleken dat achtergrondinformatie over een vijftal kwesties betreffende regels en normen verwarrende discussies zoals in de openingsanekdote kunnen verhelderen. | |||||||||||||||
Taalkundigen en lekenWanneer een taalkundige en een leek met elkaar spreken over regels, lijkt het erop dat ze het hebben over dezelfde regels. Toch is dit slechts ten dele waar. In de taalwetenschap probeert men regels te formuleren waarmee taal en taalgebruik beschreven kunnen worden. Een taalkundige wil verklaren hoe taal in elkaar zit, en doet dit met behulp van regels. Maar wanneer een leek naar regels vraagt, bedoelt hij regels die aangeven hoe iets moet. Een leek heeft behoefte aan regels die vóórschrijven hoe men zich in taal uitdrukt. Een taalkundige echter gebruikt de regels om te bèschrijven hoe taalgebruikers hun taal hanteren.
Wanneer een leek vraagt naar de regel voor Sinterklaas of Sint-Nicolaas, kan een taalkundige alleen maar zeggen (àls die informatie al bekend is): de regel is dat 10 procent Sint-Nicolaas zegt, en 90 procent Sinterklaas. Geformuleerd in vakjargon: in de taalwetenschap gaat het vooral om descriptieve (beschrijvende) regels, maar de leek wil prescriptieve (voorschrijvende) regels. Op de persconferentie bij de verschijning van de Algemene Nederlandse Spraakkunst (de ANS) kwam dit duidelijk naar voren. Een van de samenstellers van de ANS zei zeer terecht: ‘Wij beschrijven de Nederlandse taal; in dit boek vindt u geen voorschriften.’ Enkele aanwezigen reageerden zeer teleurgesteld: Wat hebben wij aan een beschrijving? Wij willen weten of groter als al goedgekeurd is. Ach, zegt een taalkundige dan, van mij mag u groter als schrijven. De leek is opgelucht, totdat hij een andere taalkundige tegenkomt die zegt dat ‘groter dan’ de voorkeur verdient. | |||||||||||||||
TeleurstellingAan deze frustrerende contacten tussen taalkundigen en leken kan alleen maar een eind gemaakt worden wanneer er steeds een strikt onderscheid gemaakt wordt tussen het descriptieve en het prescriptieve aspect van regels. Natuurlijk kan men op basis van een beschrijving een voorschrift geven, bijvoorbeeld: 60 procent zegt ‘groter als’, dus de andere 40 procent moet het ook doen. Maar dit houdt niet in dat er geen andere voorschriften mogelijk zijn op basis van dezelfde beschrijving. Bijvoorbeeld: ondanks die 60 procent is ‘groter dan’ taalkundig meer verantwoord. Toch is het onderscheid descriptie - prescriptie alléén niet voldoende. Zelfs als de taalkundige alleen een descriptie geeft, zien we dat een leek zo'n descriptie opvat als prescriptie. Bijvoorbeeld: 90 procent zegt ‘Sinterklaas’, dan | |||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||
schrap ik ‘Sint-Nicolaas’. Ik kom hierop terug bij het punt de norm. Eerst moeten nog andere onderscheidingen bij regels aan de orde komen. | |||||||||||||||
Regels in soortenGesteld dat in een discussie over taalregels duidelijk is dat het gaat om descriptieve regels, dan nog blijkt vaak verwarring op een ander punt. Het begrip ‘regel’ kent namelijk verschillende betekenissen. In het alledaags taalgebruik wordt dit begrip in ten minste drie verschillende betekenissen gebruikt. a. In de regel valt een voorwerp naar beneden wanneer je het loslaat (natuurwet). b. In de regel viert men pakjesavond op 5 december (gewoonte). c. In de regel noemen we een bepaald meubelstuk een tafel (afspraak).
Een zelfde variatie in betekenis zien we in de discussie over taalregels. We spreken over spellingregels, maar we bedoelen dan in feite afspraken om klanken op papier vast te leggen. Er zijn regels te geven voor het gebruik van u of jij, maar deze regels beschrijven slechts bepaalde gewoonten of gebruiken. En tot slot zijn er grammaticaregels met behulp waarvan wij kunnen aangeven dat een zin als ‘Jan lopen aan straat’ geen welgevormde zin is, maar deze grammaticaregels hebben weinig te maken met gewoonten of afspraken. Met nadruk zij vermeld dat dit onderscheid tussen afspraken, gewoonten en regels niet waterdicht is. Maar in discussies over goed of fout taalgebruik is het toch verhelderend om vast te kunnen stellen of de vraag in kwestie betrekking heeft op een afspraak (vooral spellingkwesties), een gewoonte (voornamelijk stijlkwesties) of op grammaticaregels waarmee beschreven kan worden of een constructie wel of geen Nederlands is. | |||||||||||||||
MoeilijkheidsgradenSpellingregels kunnen beschouwd worden als afspraken en zijn daarom ook minder essentieel in discussies over taal. Wanneer iemand bijvoorbeeld vraagt of ‘essentiëel’ nu werkelijk met een trema moet, dan kan simpelweg worden verwezen naar ons afsprakensysteem waarin staat aangegeven dat het ‘essentieel’ moet zijn. Spellingvragen zijn dus altijd vragen van het type: Wat was de afspraak ook al weer? Wanneer iemand ‘kado’ schrijft handelt hij niet volgens de bestaande afspraken, maar daarmee is ‘kado’ nog geen fout taalgebruik. Er kan wèl gezegd worden dat ‘kado’ in strijd is met ons huidige spellingsysteem. Moeilijker wordt het wanneer er bijvoorbeeld een vraag binnenkomt over de ‘regels’ voor de aanhef van een brief. Bij zo'n vraag kan alleen verwezen worden naar gewoonten, bijvoorbeeld dat in bepaalde gevallen ‘L.S.’ wordt gebruikt. Er kan dan nog aan worden toegevoegd dat deze gewoonte steeds meer als ouderwets of onpersoonlijk wordt ervaren, maar zo'n toevoeging berust eigenlijk op een persoonlijk oordeel. De vragensteller die wil weten hoe het moet, kan bij dit type stilistische vragen alleen informatie krijgen over heersende gewoonten. De aanhef ‘L.S.’ is goed, maar ‘Geacht Bestuur’ kan soms ook goed zijn.
Een vraag naar een grammaticaregel wordt voor een taalkundige al interessanter. Ook hier zijn echter problemen. Bij dit type taalvragen gaat het niet om grammaticaregels die iedereen al kent, maar om twijfelgevallen. Wat zegt u: ‘Het schip dat zijn mast kwijt is’ of ‘Het schip dat haar mast kwijt is’? Er is veel voor te zeggen om het bezittelijk voornaamwoord te laten overeenstemmen met het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord. Maar zegt u dan ook ‘Het meisje dat zijn tas kwijt is’? Zodra er een regel geformuleerd wordt, zijn er uitzonderingen te bedenken. Dat maakt het taaladvieswerk overigens ook zo boeiend. Samengevat: vragen naar afspraken zijn gemakkelijk te beantwoorden. Op stilistische vragen kan vaak alleen geantwoord worden met een verwijzing naar gewoonten. En bij interessante grammaticale kwesties zijn er altijd uitzonderingen op regels. Maar het wordt nog lastiger. Want zowel afspraken als gewoonten als regels zijn aan verandering onderhevig. | |||||||||||||||
Veranderende regelsDat afspraken gewijzigd kunnen worden, behoeft nauwelijks betoog. Dat ook gewoonten kunnen veranderen zien we al bij de aanspreekvormen ‘u’ en ‘jij’. Gesteld dat er een regel bestaat dat mensen die elkaar niet kennen, de aanspreekvorm ‘u’ gebruiken, dan betekent dit nog niet dat in sommige gevallen geen ‘jij’ gebruikt wordt. Als van de u-regel vaak wordt afgeweken, kan ‘jij’ regel worden. Het feit dat ook grammaticaregels kunnen veranderen, behoeft wellicht nadere toelichting. Bij veel taalgebruikers leeft nog steeds het idee dat grammaticaregels onveranderlijke natuurwetten zijn. Toch is dit niet zo. Ik beperk me hier tot één voorbeeld. Waarschijnlijk zullen enkele lezers de wenkbrauwen hebben gefronst bij de vierde vraag aan het begin van dit artikel. De zin ‘Ik mankeer niets’ is toch nooit fout geweest? Jawel, vroeger zei men: ‘Mij mankeert niets’. Maar het meewerkend voorwerp werd gaandeweg niet meer als zodanig geïnterpreteerd en kreeg de functie, en daarmee ook de vorm, van een onderwerp. Antwoordt u maar eens op de ontleedvraag: Wat is het onderwerp in ‘Wie de schoen past trekke hem aan’? Het onderwerp was ‘de schoen’ en niet | |||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||
‘wie’. Het spreekwoord luidde oorspronkelijk dan ook: ‘Wien de schoen past, (die) trekke hem aan.’ Nu hoor je al dikwijls ‘Wie de schoen past trekt hem aan.’ Vandaar ook dat een taalkundige ‘blij verrast’ is wanneer blijkt dat ‘de reizigers wordt verzocht...’ (meewerkend voorwerp), zoals verwacht, blijkt plaats te maken voor ‘de reizigers worden verzocht...’ (onderwerp). Hij noteert deze verandering bij de tendens ‘verdwijning van het meewerkend voorwerp aan het begin van de zin’. | |||||||||||||||
Algemene regels: normenNa deze achtergrondinformatie over descriptieve en prescriptieve regels, over het onderscheid tussen afspraken, gewoonten en grammaticaregels, en over veranderende regels, is een andere reactie heel goed voorstelbaar: Als alles dan toch zo onzeker is, waarom kunnen taalgebruikers dan niet gewoon hun gang gaan? Waarom zou een leek zich iets gelegen laten liggen aan regels? Welnu, het simpele antwoord op deze vraag is, dat communicatie slechts mogelijk is bij de gratie van gemeenschappelijke regels, gewoonten en afspraken. Als iedere taalgebruiker een eigen systeem hanteert, kunnen we niet communiceren. Maar, zegt de taalgebruiker dan, wat moet ik nu doen als er verschillende gewoonten zijn? Moet ik mij progressief of conservatief opstellen als regels aan verandering onderhevig zijn? Kortom: hoe te handelen bij keuzemogelijkheden, zoals in de uitspraak van ‘scepsis’ met of zonder k, of in ‘Hun/zij hebben dat gedaan’? Bestaan er geen algemene regels waarnaar ik mij kan richten, zodat ik als taalgebruiker niet meer onzeker ben? Ja zeker, er bestaan algemene richtlijnen. Ze worden normen genoemd.
Normen kunnen, als het om dit soort taalkwesties gaat, het beste worden gedefinieerd als voorschriften over de manier waarop men dient te handelen als er een keuzemogelijkheid bestaat. Ze lijken op prescriptieve táálregels, maar het zijn eigenlijk gedràgsregels of ethische voorschriften. Echter, zoals bij elk ethisch voorschrift, ook hier heerst geen eenstemmigheid. Vandaar dat er vaak verschillende antwoorden mogelijk zijn op taalvragen die te maken hebben met keuzemogelijkheden. | |||||||||||||||
Verschillende normenAls er één norm was, bijvoorbeeld ‘schrijf en spreek altijd zoals onze beschermvrouwe het doet’, dan waren er geen problemen bij het uitbrengen van taaladviezen. In taalgebruik zijn echter verschillende normen van kracht. Bijvoorbeeld: spreek en schrijf zoals het altijd is gedaan, of zoals de meesten het doen, of ‘doe het vooral mooi’ of‘als men je maar begrijpt, is het goed’, enz. enz. Bij discussies over keuzemogelijkheden in taalgebruik zijn ten minste zeven verschillende normen van belang.
Deze opsomming is zeker niet volledig. Er is ook nog een fatsoensnorm. En naast een effectnorm kan ook nog een efficiëntienorm worden onderscheiden. Maar het rijtje van zeven normen wordt - voor zover ik kan nagaan - bij taaladviezen het meest gehanteerd. Het aardige - nou ja, het aardige - is dat deze normen met elkaar in strijd kunnen zijn. Vandaar ook dat er verschillende antwoorden mogelijk zijn op taalvragen naar goed of fout. Ik beperk me tot de drie vragen aan het begin van dit artikel.
1. Moet ik politie uitspreken als ‘polisie’ of ‘poliet sie’? De historische norm. Sinds jaar en dag spreekt men dit woord uit als ‘polietsie’. Er zijn wel tendensen in de richting van ‘polisie’, maar men mag niet afwijken van oude regels. De autoriteitsnorm. Gezaghebbende politici en journalisten spreken over ‘polisie’. U kunt zich hier maar beter bij aansluiten.
2. Wat moet het zijn: ‘Gisteren kwam een aantal mensen op bezoek’ of ‘Gisteren kwamen een aantal mensen op bezoek’? De logische norm. De kern van het onderwerp is aantal. Dat is enkelvoud, dus de persoonsvorm moet in het enkelvoud. De statistische norm. De meerderheid van de taalgebruikers hanteert hier de meervoudsvorm. U moet zich hierbij aanpassen, dus kwamen schrijven. 3. Ik hoor zo vaak spreken over het ‘afbouwen van het stelsel van sociale zekerheid’; afbouwen is een germanisme en schept bovendien verwarring. De zuiverheidsnorm. Men moet zich in taalgebruik zuiver opstellen. Taalvermenging is uit den boze. In het Nederlands kennen we ‘afbouwen’ in de zin van voltooien, maar dat andere ‘afbouwen’ is Duits. Wij zijn het aan onze moedertaal verplicht om barbarismen te weren. De effectnorm. U loopt door het gebruik van ‘afbouwen’ in de tegenovergestelde betekenis van ‘voltooien’ nauwelijks het gevaar dat uw bedoeling niet overkomt. De lezer kan op grond van het zinsverband beslissen welke betekenis is bedoeld.
De esthetische norm is de meest subjectieve norm. Probeer maar eens overeenstemming te bereiken over het al dan niet ‘mooi klinken’ van een bepaalde zinsbouw. Vandaar dat de esthetische norm vaak ondersteund wordt door een andere norm. | |||||||||||||||
Complex van normenUiteraard is deze indeling voor kritiek vatbaar. Niet elke norm weegt even zwaar; wellicht kunnen er enkele worden samengevoegd tot een algemenere norm. Maar belangrijker is, dat in bijna elke taalkwestie op verschillende normen een beroep moet worden gedaan, omdat één norm onvoldoende uitsluitsel geeft. Wanneer we afbouwen bijvoorbeeld volgens de logische norm benaderen, dan kan men zeggen dat het heel onlogisch is dat één woord twee tegenovergestelde betekenissen heeft.
Toch kan bij toepassing van deze norm de tegenwerping worden gemaakt dat er meer woorden zijn met tegenovergestelde betekenissen, bijvoorbeeld afmaken in de zin van ‘voltooien’ (sommen afmaken) en in de zin van ‘te niet doen’ (een veestapel afmaken). Bovendien kan de statistische norm bijna altijd roet in het eten gooien. Eigenlijk bestaat deze norm bij de gratie van een niet geraadpleegde meerderheid. Degene die afbouwen als barbarisme afkeurt volgens de zuiverheidsnorm, kan bij politiek (in de betekenis van policy, aanpak) deze norm minder belangrijk vinden, omdat politiek in een zin als ‘wij hanteerden bij deze wedstrijd een nieuwe politiek’ al ingeburgerd is (de statistische norm). | |||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||
Een ander probleem kan hier slechts in het voorbijgaan vermeld worden, namelijk de vraag naar het ‘bereik’ van een norm. Sommige normen gelden alleen in bepaalde situaties of voor bepaalde teksten. Bijvoorbeeld: als u zo schrijft, bent u geen echte ambtenaar. Of: in rouwadvertenties zegt men dat nu eenmaal zo en niet anders. In wezen probeerde die adviseur in het voorbeeld over Sinterklaas/Sint-Nicolaas er via deze ‘truc’ onderuit te komen toen hij verwees naar Den Bosch/'s-Hertogenbosch. Eigenlijk zei hij: In verheven stijl schrijft men ‘Sint-Nicolaas’, maar in alledaags taalgebruik zegt men ‘Sinterklaas’. | |||||||||||||||
EpiloogInteressant, deze uiteenzetting over regels en normen. Nuttige achtergrondinformatie voor de taalgebruiker die een probleem voorlegt aan de taaladviesdienst. Maar wat heb ik er aan? Afspraken. O zeker, zeer vele. Maar niemand verplicht mij om die na te komen. Gewoonten. Ja, ja, hoe meer ik er leer kennen, des te grilliger blijkt het taallandschap. Regels. Natuurlijk, taalkundigen doen hun best. Maar er is slechts één gulden regel, en die luidt: geen regel zonder uitzondering. Normen. Ik geef toe dat die soms enig houvast bieden. Maar er bestaan zoveel verschillende normen. En ze kunnen ook nog onderling tegenstrijdig zijn!
Wacht eens even. Is er in het taaladvies-werk geen gouden norm? In elk geval bestaat er een zilveren norm. Een taalkundig adviseur moet inzicht geven in taal en haar wonderschone stelsel van afspraken, gewoonten en regels. Waarom deze norm? Opdat onzekere vragenstellers inzicht krijgen, en daardoor leren relativeren. Maar waarom noemt u nu aan het eind niet uw norm van goud? Nou goed dan: Wie niet van taal houdt, die zit fout. |
|