Onze Taal. Jaargang 54
(1985)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdVan macht tot taal
| |
Macht in taal
| |
[pagina 105]
| |
Uit? Goed voor u!
| |
Eruit met dat uit
| |
Hebben of zijn
| |
[pagina 106]
| |
gen, ontvlammen, enz. (De drie benamingen herinner ik me nog uit de ‘oude’ Den Hertog, in de ‘nieuwe’ heb ik ze niet aangetroffen.) De regel is nu: de actitieven en immutatieven worden met hebben en de mutatieven met zijn vervoegd. In klasse 2 vormen zijn en blijven alsmede de koppelwerkwoorden heten en voorkomen een geval apart.
‘Hebben of zijn’ van dit standpunt beschouwd, lijkt mij natuurlijker in het taalgevoel gegrond dan een beschouwing op basis van zinsbouwverschijnselen. Bovendien laten de door Hoekstra geopperde moeilijkheden zich als vanzelf oplossen. Zijn artikel volgend noteer ik: opvallen/treffen. Opvallen is een mutatief (vallen zelf is dat reeds) dus: zij zijn ons opgevallen. Treffen is duidelijk een actitief, dus: het heeft ons getroffen. Dat deze twee werkwoorden elkaar metaforisch tot bijna synoniemen kunnen naderen, doet aan hun ‘plaats’ in ons bewustzijn niets af. Het voorbeeld van Hoekstra ‘een (door die fout) getroffen schoolmeester’ is om die reden voor mijn gevoel onaanvaardbaar. Men kan wel zeggen: de door deze ramp getroffen bevolking, of: de door een kogel getroffen schoolmeester, waaruit blijkt dat treffen zijn status van actitief trouw blijft.
De kwestie van de mogelijkheid tot het vormen van het passivum (de lijdende vorm) is anders dan Hoekstra aangeeft. Hij zegt: ‘Dit is wel mogelijk bij hebben-werkwoorden: “er wordt gelachen, er werd gehuppeld”; maar bij zijn-werkwoorden is dit uitgesloten: “er wordt gesneuveld, er wordt verzakt”.’ Het passivum kan inderdaad niet gevormd worden bij de mutatieven (zijn-werkwoorden), maar evenmin bij de immutatieven (hebben-werkwoorden), terwijl bij de actitieven wel vele, maar niet alle een lijdende vorm toelaten; men vergelijke de boven opgesomde voorbeelden met de klassen 1, 2 en 3.
De voorbeeldzinnen bij Hoekstra geven bovendien een vertekend beeld. Het zijn zinnen van het type er + wordt + verleden deelwoord. Die zinnen zijn niet normaal: zij bevatten geen onderwerp. Met deze zinnen is bij alle werkwoorden een lijdende vorm mogelijk. Een verhaal kan beginnen met: ‘Het was een dorp als alle andere, er werd geboren, er werd geleefd, er werd gestorven.’ (Een actitief en een mutatief.) In een sprookje kan staan: ‘Er werd gegeurd door de bloemen dat het een lieve lust was.’ (Een intransitief actitief.) ‘De ballonvaarders haalden verlicht adem: er werd gelukkig meer gerezen dan gedaald.’ (Twee mutatieven, zijn-werkwoorden.)
Daarna komt Hoekstra met werkwoorden die zowel met als zonder lijdend voorwerp kunnen voorkomen en hij illustreert: ‘De dokter geneest de patiënt, de patiënt geneest; Jan smelt de boter, de boter smelt; Truus breekt de spiegel, de spiegel breekt.’ Maar dit gaat volkomen volgens de regel: de eerstgenoemde werkwoorden zijn actitieven, worden dus met hebben vervoegd, de steeds als tweede genoemde werkwoorden zijn mutatieven, dus zijn-werkwoorden. Ondanks dat ze hetzelfde klinken, hebben ze een verschillende betekenis (men vergelijke de vertaling van zulke woorden in een vreemde taal).
Om deze reden kan ik het ook niet ten volle eens zijn met Hoekstra als hij zegt: ‘De regel voor de lijdende vorm kan dan beschouwd worden als een regel die werkwoorden uit de hebben-klasse omzet in leden van de zijn-klasse. Op deze wijze wordt begrijpelijk gemaakt waarom constructies in de lijdende vorm zozeer overeenkomen met constructies met zijn-werkwoorden.’ Op het niveau van zinsbouwverschijnselen kan dit verdedigd worden, maar niet op het niveau van woordbetekenis. Elke taalbeschouwing die de betekenis geheel of gedeeltelijk veronachtzaamt, loopt op een gegeven moment uit het spoor.
Ik heb van de indeling bij Den Hertog altijd veel plezier gehad als ik uit moest leggen waarom men zegt: ik heb mijn paraplu vergeten (actitief) en ik ben je naam vergeten (mutatief); we hebben van Amsterdam naar Halfweg gelopen (actitief, met nadruk op lopen) en we zijn van Amsterdam naar Halfweg gelopen (mutatief, nadruk op het zijn in Amsterdam en het komen in Halfweg). |
|