Uitgelotenen
C.A. Zaalberg
Niet iedereen die geslaagd is voor zijn eindexamen VWO wordt toegelaten tot de studie die hij gekozen heeft. Voor sommige studierichtingen wordt bij loting bepaald, welke gegadigden de studie van hun keus mogen volgen. De anderen zijn dus uitgeloot. Van meet af zijn die aangeduid niet als de uitgeloten, maar als de uitgelotenen.
Hoe is dat verrassende taalverschijnsel te verklaren? Je kunt die slachtoffers beklagen als uitgeslotenen of zelfs uitgestotenen; zou van die woordvormen een ‘voorbeeldwerking’ kunnen zijn uitgegaan?
Het boeiende rubriekje ‘Oud Nieuws’ in het Leidsch Dagblad, dat aanhalingen uit dezelfde krant van een hele en ook van een halve eeuw geleden bevat, leverde een taalhistorische verrassing. Het citeerde een bericht over de cholera-epidemie die in 1884 onder meer Napels teisterde: ‘Zaterdag kwamen 270 gevallen voor, terwijl honderd der aangetastenen bezweken.’ Dat verlengde woord bleek geen verschrijving of zetfout.
Raadpleging van de oude jaargang leverde als voortzetting van het bericht op: ‘Zondag was het cijfer der aangetastenen 320 en dat der dooden 150.’
De woorden die hier zo'n veronderstelde voorbeeldwerking gehad konden hebben, getroffenen en overledenen, komen in de buurt van het citaat niet voor.
Zijn er meer voorbeelden van -enen als meervoudsuitgang van (men vergeve de geleerde termen!) zelfstandig gebruikte zwakke voltooide deelwoorden? (De in een geschrift van 1575 aangetroffen vorm verguldenen, WNT XIX, kolom 2283, zal wel een ander geval zijn: je komt nog geregeld de spelfout ‘vergulden gevangenschap’, ‘een vergulden broche’ tegen, alsof er een zogenaamd stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in het spel is.)