Discussie
Moppen uitleggen
Pieter Nieuwint - anglist, Amsterdam
Naar aanleiding van het artikel Alledaagse Gesprekken van D. Springorum in Onze Taal van april 1985 moeten mij een paar dingen van het hart. Springorum is er duidelijk niet zo gelukkig mee dat de studie van taalgebruik(saspecten) zich aan de periferie van de taalkunde bevindt, en suggereert, dat de hedendaagse belangstelling voor de grammatica eigenlijk maar een beetje modieus is: de vraag ‘Hoe zit taal in elkaar?’ is slechts één van de vele interessante vragen die taalkundigen zich zouden kunnen stellen. Met andere woorden: de conversatie-analyse (CA) verdient volgens Springorum een centraler plaats in de taalkunde, want ze is belangrijker en belangwekkender dan veelal wordt aangenomen.
Hoe vaker ik Springorums artikel herlees, hoe sterker ik geneigd ben met hem van mening te verschillen. Daar zijn verschillende redenen voor. Om te beginnen verwacht ik van een wetenschappelijke uitspraak (in welke discipline dan ook) dat hij mij enigszins verrast, dat wil zeggen dat ik er zelf niet zo een-twee-drie opgekomen zou zijn. Welnu: hier laat de CA mij meteen al fors in de steek. Springorum heeft het over de gêne die ons overvalt wanneer wij met de inhoud van onze dagelijkse gesprekken worden geconfronteerd, en hij heeft zonder twijfel gelijk. Maar die gêne valt in het niet bij de plaatsvervangende schaamte die ik in me op voel komen bij het lezen van Springorums verklaring van de functie van die alledaagse gesprekken: ze schijnen een soort rite te zijn, waarbij de taal in dienst staat van de algemene omgangsvormen. Dat Springorum schijnt te denken dat u en ik dat niet weten ervaar ik eigenlijk als vrij beledigend. Goed, we wisten het natuurlijk niet in het vereiste jargon (‘verwijzend moment’, ‘definiërend of evaluerend moment’, ‘conversationele nullijn’), maar dat soort termen dient slechts om uiterst triviale observaties van een pseudo-wetenschappelijk sausje te voorzien. En dat brengt me tot mijn tweede, hiermee nauw verbonden, punt: bij ‘gewone’ wetenschappen wil het wel eens zo zijn, dat er jaren van studie voorafgaan aan het moment waarop je met de ‘vaklui’ mee kunt praten; bij de CA lijkt mij vluchtige lezing van één kolom Springorum (dan wèl de kolom met de vaktermen uiteraard) ruim voldoende om op voet van gelijkheid met de kanonnen in deze jonge discipline te debatteren.
Nu zou je hier kunnen tegenwerpen dat de weinig opzienbarende eerste resultaten van CA geen reden zijn om dat vak maar meteen in een hoek te trappen, en dat het heel wel denkbaar is dat in de toekomst de traditionele taalkunde nog eens profijt kan hebben van de studie van wat mensen met taal doen, maar ik vrees het ergste. Om maar eens een, uiteraard geheel mank gaande, vergelijking te gebruiken: automobilisten doen van alles met hun automobiel, zoals door rood, te hard of met een slok op rijden - en toch is door rood rijden etc. geen onderdeel van de auto-mechanica. Men krijgt op de vraag ‘Hoe zit een auto in elkaar?’ nu eenmaal geen antwoord door met een blocnote op een kruispunt te gaan zitten kijken en turven hoe de automobilist zich gedraagt.
Kortom: CA heeft misschien iets te maken met sociologie, psychologie en desnoods beleefdheidskunde, maar weinig of niets met taalkunde. Ondertussen bloedt mijn hart voor die Nijmeegse studenten die die nog immer groeiende stapel ellenlange, aartsvervelende transcripten van onze alledaagse gesprekken niet alleen moeten lezen, maar ook nog eens bestuderen. De hemel sta ze bij.