Oortje: een stuiver in vieren
Van de laagwaardige munten (duiten, oorden en centen) is het oord, oordje of oortje het meest in de vergetelheid geraakt. Een oortje is vrijwel alleen nog bekend uit de uitdrukking ‘hij kijkt of hij zijn laatste oortje versnoept heeft’.
Volgens Van Dale bestaan of bestonden er nog veel meer uitdrukkingen met oortjes, zoals ‘hij zou een oortje in vieren bijten’ en ‘dat kan me geen oortje schelen’. Een oortje was heel weinig waard; een kwart stuiver maar. De betekenissen van al die uitdrukkingen kunt u dus gemakkelijk zelf bedenken.
Oordje mag zowel met een -d- als met een -t- gespeld worden. De spelling met -d- is oorspronkelijker. Want oordje komt niet van oor maar van oord. De grondbetekenis van oord is ‘punt’ of ‘hoek’. Vandaar dat oord ook ‘land dat in een hoek, in een punt loopt’, ‘uitstekend stuk land’ en later ‘gebied’ of ‘landstreek’ kon gaan betekenen. Een interessante betekenisontwikkeling, maar zonder belang voor het geldstuk oord. Voor de betekenis daarvan moeten we uitgaan van de stuiver. De stuiver, die in vroegere tijden de basiseenheid van ons muntstelsel vormde: een dubbeltje was een dubbele stuiver, een gulden twintig en een daalder dertig stuivers. In de middeleeuwen was een stuiver dikwijls door een kruis in vier hoeken, in vier oorden verdeeld en vaak kon de munt ook in vieren worden gebroken. Dan kreeg je vier hoekige munten, vier oordjes.