Onze Taal. Jaargang 54
(1985)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 76]
| |
Het onderwerp & CoM.C. van den ToornWaarom leren we zinsontleding en woordbenoeming? Hebben de tegenstanders van deze schoolvakken gelijk en moeten we die vakken maar afschaffen in het vervolg? Of hebben de voorstanders het gelijk aan hun kant en is het ontleden van zinnen een nuttige werkzaamheid voor de schooljeugd? Waarschijnlijk zijn deze beide uitersten onjuist en ligt de waarheid er tussenin, wat nog niet hoeft te zeggen: in het midden. Het kan moeilijk ontkend worden dat zinsontleding in de huidige schoolpraktijk een onbevredigend vak is en de oorzaak daarvan zou wel eens kunnen liggen in het feit dat zinsontleding een middel is, waarbij het doel niet meer zichtbaar is.
Dit althans wordt als rechtvaardiging naar voren gebracht in een nieuw boekje van E.A. Binnerts en J.M. van der Horst dat onder de titel Jan Klaassen op herhaling bij Meulenhoff Educatief verschenen is voor de prijs van f 24,90. (Dat de tweede auteur als vaste verzorger van artikelen voor de lezers van dit blad geen vreemde zal zijn, verklaart trouwens dat deze publikatie door een onafhankelijk buitenstaander aangekondigd wordt.) De ondertitel luidt: een andere kijk op grammatica en deze andere visie wordt in de inleiding uitvoerig toegelicht. | |
Zinvolle functieDe auteurs pleiten ervoor dat grammatica weer zinvol gemaakt wordt: ‘Op de een of andere manier is die grammatica verdwenen, en bleven ontleden en woordbenoeming, nu als zelfstandige schoolactiviteit, over. De meeste huidige schoolgrammatica's zijn in feite alleen instructieboek voor correct ontleden en woordsoortbenoemen. De oefeningen, wat het eigenlijk zijn, hangen daardoor in de lucht. Ontleden buiten de grammatica om, dat wil zeggen buiten het boek over taal waarin de taaltekens van alle kanten bekeken worden om, is een zinloze bezigheid, een oefening voor niets.’ (blz. 10-11)
Aldus de schrijvers en wat zij voorstaan is dan ook een benadering waarbij getracht wordt het ontleden en het woordbenoemen weer terug te brengen bij de grammatica, waar ze organisch bij horen. Anders gezegd: de ontleding moet weer in dienst gesteld worden van de taalbeschouwing; we moeten nadenken over datgene wat met en door de taal gebeurt en dat kan alleen als we instrumenten hanteren om daarover te kunnen reflecteren: zinsontleding en woordbenoeming moeten dienen om grammatica mogelijk te maken. | |
Inzichtelijke uitlegSlagen de schrijvers in deze opzet? Dat is in z'n algemeenheid moeilijk te zeggen, want wat de ene lezer als een verrassing zal ervaren, kan voor een ander veel minder te betekenen hebben. Een feit is dat de auteurs er niet voor terugschrikken diep te graven en toch hun conclusies steeds met bescheidenheid presenteren. In Jan Klaassen op herhaling wordt diep ingegaan op het onderwerp van de zin en wordt duidelijk gemaakt dat er naast een grammaticaal onderwerp - dat we bij de zinsontleding via de persoonsvorm leren op te sporen - ook nog een psychologisch onderwerp bestaat: datgene waarover de zin handelt, en een logisch onderwerp: de handelende persoon. Wie er meer van wil weten, moet het boek van Binnerts en Van der Horst maar lezen. De lezer zal dan ook over de waarde van de inversie nader geïnformeerd worden en over de diepere betekenis van lijdend en meewerkend voorwerp, over vervoegingen met hebben en zijn, over lidwoorden, zinsmelodie en nog veel meer onderwerpen uit de grammatica, alles op een heel toegankelijke manier gepresenteerd. Erg inzichtelijk is bijvoorbeeld het verschil tussen nominale en verbale woordgroepen uitgelegd: als voorbeeld noemen we respectievelijk het slapen van Jan en Jan slaapt. ‘Op de nominale manier wordt iets genoemd, op de verbale manier wordt iets beweerd. Noemen is neutraal, beweren is iets voor je rekening nemen. Met een bewering kiest de spreker positie, hij drukt een houding uit, hij stelt zich achter zijn woorden. Met alleen noemen “zeg” je nog niets. En laten we niet vergeten: een bewering kan gelogen zijn, het noemen van iets niet.’ (blz. 73) | |
KritiekNiet overal echter kan ik het met de schrijvers eens zijn. Zo heb ik mijn twijfels bij hun uitleg over de betekenis van de hulpwerkwoorden hebben en zijn: ‘Willen we het voltooid deelwoord op het onderwerp van de zin toepassen, dan moeten we zijn gebruiken, willen we het op het lijdend voorwerp laten slaan, dan moeten we hebben kiezen.’ (blz. 87) Op het eerste gezicht aardig gevonden, maar hoe zit het dan in verwante talen, waar het heel anders toegaat, zoals het Frans of zelfs het Duits (ich bin Karl begegnet)? Denkt men in die talen anders? Ik vermoed dat dit soort kwesties zich niet zo eenvoudig op laten lossen en ik voel meer voor de voorzichtige uitlating die de auteurs naar aanleiding van het verschil tussen de lidwoorden de en het elders neerschrijven: ‘Misschien heeft het lang geleden wel iets betekend, maar voor ons is het puur toevallig.’ (blz. 91)
Het zal niettemin duidelijk zijn dat de lezing van deze ‘andere kijk op grammatica’ wel aan het denken zet en voor een groot publiek verrassende perspectieven te bieden heeft. Het is overigens wel de vraag of dat grote publiek gebaat is bij de opgenomen vragen en opdrachten. Zoals de uitgave nu voor ons ligt, is het een boek voor geïnteresseerde niet-taalkundigen, maar het draagt ook nog hier en daar de sporen van een cursus (bijvoorbeeld de verwijzingen naar Merekens op blz. 79 of naar Kirsner op blz. 49; die zijn in deze vorm nutteloos). Het betreft schoonheidsfouten die in een volgende druk weggewerkt kunnen worden. Te overwegen ware dan ook of een andere titel zoals bijvoorbeeld ‘Het onderwerp en Co’ of iets van dien aard niet te verkiezen zou zijn boven Jan Klaassen op herhaling. Van die titel snap ik eerlijk gezegd niet veel, ondanks het poppenspel dat aan het begin van het boek is afgedrukt. Maar dat kan aan mij liggen.Ga naar eind* |
|