Geen lijdende vorm
Een opmerkelijk verschijnsel is dat het voltooide deelwoord van deze werkwoorden niet op dezelfde wijze gebruikt kan worden. Enerzijds zeggen we wèl ‘een opgevallen fout’ maar niet ‘een getroffen fout’. Anderzijds zeggen we wèl ‘een (door die fout) getroffen schoolmeester’, maar niet ‘een door die fout opgevallen schoolmeester’, althans niet in de betekenis waarin fout het zogenaamde ‘begrepen onderwerp’ van ‘opvallen’ is. (Met ‘begrepen onderwerp’ wordt hier het onderwerp bedoeld dat de handeling verricht die in het werkwoord is aangegeven, zoals Jan in ‘Jan loopt’.)
Dit gebruik van het deelwoord in de positie voor een zelfstandig naamwoord is een vaste eigenschap van werkwoorden die ‘zijn’ kiezen in de voltooide tijd: ‘een gesneuvelde soldaat, een volgroeide vrucht, een verzakte baarmoeder, een aangeslibd lijk, enz. Het gebruik van een deelwoord vóór een zelfstandig naamwoord is niet mogelijk bij de zogenaamde onovergankelijke werkwoorden (werkwoorden zonder lijdend voorwerp) die ‘hebben’ kiezen: ‘een gelachen student, een gehuppeld kind, een gehinnikt paard’. Een tweede, hiermee samenhangend verschijnsel betreft de mogelijkheid tot het vormen van de lijdende vorm. Dit is wel mogelijk bij hebben-werkwoorden: ‘er wordt gelachen, er werd gehuppeld’; maar bij zijn-werkwoorden is dit uitgesloten: ‘er wordt gesneuveld, er wordt verzakt’.
Er blijken dus systematische verschillen te bestaan tussen de twee werkwoorden. Een belangrijke vraag is, of we deze verschillen in een groter verband kunnen verklaren.