Papwoorden
Kok van der Weijden - Bussum
W.J. Sebök oppert in Onze Taal 2/3 1985 op blz. 22 de term Smurfologismen.
Naar mijn smaak geen mooie benaming, maar daarover valt niet te twisten. Sebök wijst met die term terecht op een opvallend ‘verschijnsel’ (óók zo'n woord), namelijk het gebruik van woorden die je te pas en te onpas kunt invullen (organisatie, manifesteren, claimen, smurf). Hij geeft er het motto bij, dat een goed verstaander maar een half woord nodig heeft.
Graag wijs ik op de verwantschap van smurfologisme met wat Edward de Bono in zijn boek Practical thinking noemt: porridge words, papwoorden. De Bono zegt, vertaald: Papwoorden zijn nogal betekenisloze woorden. Juist omdat ze betekenisloos zijn, zijn ze zo immens nuttig in het denken. Ze dienen als verbindingswoorden om gedachten van het ene idee naar het andere te laten overspringen. Als er niet zulke woorden waren, dan zou het denken stuklopen wanneer er geen directe overstapmogelijkheden zijn naar een nieuw specifiek idee.
Ding, iets, procedure, verschijnsel, mogelijkheid - je zoekt naar iets, en je bent niet geïnteresseerd in het middel maar slechts in één ding: een vooralsnog vaag omlijnd doel. Heb je door je taalkundig gegoochel met papwoorden dat doel min of meer bereikt, dàn kun je je gaan bekommeren om het middel. Alsof je verwonderd omkijkt en je afvraagt hoe je ooit tot die bijzondere gedachte hebt kunnen komen.
In tegenstelling tot wat ik bij Sebök proef, lijkt me het leren hanteren van papwoorden nuttig. Het vaak smurf zeggen als je iets niet nader wilt specificeren uit luiheid is natuurlijk jammer voor taalliefhebbers. Smurf zeggen als je iets nog niet precies weet of als je met je gedachten al te zeer bezig bent met de inhoud, is evenwel nuttiger dan je op het eerste gezicht zou zeggen.