De ANS en de LEEK
Harry Cohen - Brussel
Bijna alle kranten en tijdschriften hebben in de afgelopen maanden een bespreking gewijd aan de ANS, de Algemene Nederlandse Spraakkunst. Een prachtig boek; wie zich voor grammatica interesseert, moet het zeker aanschaffen.
Men mag er echter niet meer van verwachten dan de titel belooft. De auteurs houden zich strikt aan hun onderwerp. Zo staat er in de inleiding dat de gegeven stijlaanwijzingen alleen gelden voor ‘structuren en elementen waarvan de beschrijving tot de taak van de grammatica behoort’. Voor de overige stijlproblemen wordt, evenals voor spelling en klankleer, naar andere werken verwezen. Kwesties als woordbetekenis, schrijfwijze of leestekengebruik komen natuurlijk evenmin aan bod.
Een rechtgeaarde leek zal zich door zo'n waarschuwing niet laten afschrikken. Zijn redenering is veeleer: Wat een kans! Hier heb ik meer dan duizend bladzijden tekst, geschreven door de beste kenners van de Nederlandse taal. Het is de bedoeling dat ik daaruit de grammaticaregels leer, maar ik doe er veel meer mee. Ik lees lekker ook tussen die regels door want daar zie ik hoe taaldeskundigen zelf met de taal omgaan. Niet alleen hoe zij hun grammatica toepassen, maar ook hoe zij het Groene Boekje hanteren, hoeveel zij zich van Van Dale aantrekken, hoe ze hun komma's zetten.
Ik weet wel, zo vervolgt onze leek, dat er soms meer dan één manier is om het goed te doen, maar ik weet ook dat er varianten zijn die door de geleerden als fout worden aangemerkt. Ik kan dat niet allemaal zelf bestuderen, tenminste niet zonder mijn lekestaat op te geven. Daarom probeer ik er achter te komen hoe de profs het doen.
Door deze houding reikt het normatieve effect van een boek als de ANS verder dan de schrijvers bedoelen, misschien zelfs verder dan zij wensen. Eerste voorbeeld: de ‘toelaatbaarheid’ van bepaalde germanismen. Over woorden als bestand en meerdere (in hun Duitse betekenis natuurlijk) wordt in lekenland nog heel wat afgefronst. In de ANS worden ze echter onbekommerd gebruikt. Dat zal menige purist ertoe brengen voortaan zijn wenkbrauwen niet meer over zulke aanwinsten op te halen. Hoogstens nog zijn schouders.
Iets dergelijks kan zich ook bij nieuwvormingen voordoen. Het woord talig, bij leken nog vrijwel onbekend, is onder neerlandici al jaren in gebruik. De ANS is weer een fase verder en bevat samenstellingen als schrijftalig en niet-talig. Dat kan de aanvaarding van zo'n nieuweling in de buitenwereld vergemakkelijken.
Zelfs over de volgorde van het abc valt er uit de ANS iets te leren. Uit het register blijkt dat de letter ij in een alfabetische rangschikking als i+j behandeld dient te worden. We behoeven ons dus in de toekomst niet meer door het telefoonboek van de wijs te laten brengen! Van meer gewicht is dat de ANS consequent de voorkeurspelling volgt. (Akte met een c op blz. 105 is ongetwijfeld een uitglijer: het Groene Boekje kent deze variant zelfs niet als tweede keus.) Menige voorstander van een uniforme spelling zal zich door zo'n signaal uit de vakwereld gesterkt voelen.
Door zulke reacties (die ook op andere levensgebieden vallen waar te nemen) springt het gezag van de deskundige als het ware over van zijn formele uitspraken naar de omringende tekst. Gelukkig heeft deze beweging meestal een grens: de deskundige wordt slechts geloofd voor zover hij zich op eigen terrein beweegt. De voorbeeldzin De mens is al bijna 100.000 jaar oud op blz. 117 bevat een wetenschappelijk onhoudbare bewering, maar dat geeft niet want de lezer weet dat hier geen antropoloog aan het woord is. Zodra het echter over iets taligs gaat, zit de neerlandicus in hetzelfde schuitje als de dokter die door al of niet te roken het rookgedrag van zijn patiënten beinvloedt.
Ook zullen weinig lezers hun wereldbeeld herzien wanneer zij vernemen dat een gat een denkbeeldige zaak is (blz. 32) of dat er een klasse van ‘niet-levende wezens’ bestaat (hiertoe behoren o.a. muzieklessenaars; blz. 40). En wie zijn woordenboek vertrouwt, zal niet voetstoots aannemen dat veelgodendom een verzamelnaam is (blz. 45), noch ook de termen proces en procédé zo vlot door elkaar gebruiken als op blz. 27 gebeurt. Als laatste punt de leestekens. Vooral het kommagebruik heeft de laatste halve eeuw zoveel revoluties ondergaan dat menige lezer graag zou willen weten hoe taalspecialisten dit instrument tegenwoordig hanteren. Maar hier stelt de ANS teleur. Er worden geen vaste kommaregels gevolgd - althans, deze lezer heeft ze niet kunnen ontdekken.
Een mini-voorbeeld. Nauwgezette taalgebruikers besteden hopen energie aan de vraag of er vóór het woordje enz. al dan niet een komma moet komen. In de ANS gebeurt dat de ene keer wel, de andere keer niet. Op sommige bladzijden vindt men zelfs de twee systemen op enkele regels afstand van elkaar toegepast. (En op weer andere bladzijden is enz. vervangen door drie puntjes: een interpunctueel belgicisme.) Voor de preciezen onder ons is dat allemaal even verwarrend als een dokter die om de andere dag rookt.