Onze Taal. Jaargang 54
(1985)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[Nummer 4] | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alledaagse gesprekken
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spreken zonder inhoudBij de bestaande verkaveling van het gebied van de wetenschappen is dan het risico volop aanwezig dat de studie van taalgebruik en van communicatieve aspecten van taalgebruik wordt ondergebracht bij, of wordt aangehangen aan de communicatiewetenschappen of de informatica. Bij de studie van technische communicatieprocessen en informatieverwerking is men gewend een model te hanteren dat ook, minstens in beginsel, op de gewone omgangstaal van toepassing wordt geacht. De basis daarvan is de aanname dat er ook bij taalgebruik sprake is van een zender, een ontvanger, en van een boodschap met een inhoud. De inhoud is informatie, en het communicatieprobleem dat dan verbonden is met het gebruik van taal, is het probleem van het coderen, verzenden en decoderen van de inhoud van de boodschap. Zo bezien is taalgebruik informatie-overdracht. En wie geen informatie over te dragen heeft, die heeft dus eigenlijk niets te zeggen, en kan dan ook maar beter zwijgen. Heb je eigenlijk niks mee te delen en praat je toch, dan kan dat ook eigenlijk niet veel meer zijn dan wat enigszins denigrerend ‘small-talk’ ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noemd wordt: praten over koetjes en kalfjes, ‘casual speech’, ‘palaver’, borrelpraat; taal waarvoor je je lichtelijk geneert als je die op de band terug zou horen; praat van mensen die niets zinnigs te doen hebben. Ik heb inmiddels nogal wat gesprekken tussen mensen verzameld en beluisterd. Hier volgt een deel uit een liftersgesprek.Ga naar eind1 Liftgever (lg) en lifter (lr) zijn twee jongemannen, begin twintig. Lr staat aan de kant van de weg met een bordje ‘Helmond’; de auto stopt.
Wanneer je nu hier als maatstaf neemt dat taalgebruik eigenlijk informatieoverdracht is of behoort te zijn, dan valt dit gesprek wat mager uit. Als je dergelijke gespreksfragmenten nadrukkelijk tot object van aandacht maakt, dan zijn het ook niet bepaald spirituele conversaties. Ze lijken ook weinig op die ‘goede’ gesprekken met vrienden en vriendinnen die in onze herinnering zo graag vergroot worden. Vanwaar die gêne voor ons eigen alledaagse gedrag? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Spreken als sociale normWie visitegesprekken of vriendengesprekken nader analyseert zal tot de bevinding komen dat, evenals in het bovenstaande liftersgesprek, het gebruik van taal ook daar een ondergeschikte rol speelt. Maar die ondergeschikte rol dreigt juist te verdwijnen op het moment dat je deze taal tot object van studie maakt. De taal-in-gebruik schijnt iets ànders te zijn dan de taal die, ooit gebruikt, nu uit die situatie geïsoleerd wordt en op tafel wordt gelegd voor nader onderzoek. Door die wijze van benaderen dreigt de taal van een betekenis te worden voorzien die zij in het feitelijke gebruik waarschijnlijk niet had. Hoe zit het dan met de rol van taal in die gebruikssituaties? Mensen ontmoeten elkaar als gemeenschappelijke kennis van de gastvrouw, treffen elkaar als congresgenoten aan tafel, als oppervlakkige kennissen, als medereizigers bij een bushalte of in de trein, als liftgever en lifter in een auto. Zij komen bij elkaar, min of meer toevallig, en staan of stellen zich voor de opgave om enige vorm te geven aan dat bijeenzijn. De keuze voor spreken wordt dan opgedrongen in de mate dat zwijgen als negatief en bedreigend wordt ervaren, en in de mate dat vluchten in een krant zal worden uitgelegd als desinteresse en als beledigend zal worden ervaren. Spreken moet. En omdat de sprekers dit weten, en ook van elkaar weten dat zij dit weten, zijn de conversaties die dan gevoerd worden, conversaties die òpgevoerd worden, als sociaal spel, op basis van een aantal spelregels. De voornaamste spelregel schijnt dan te zijn dat de taal, binnen zekere marges, er niet zo toe doet: het gaat niet om het achterste van je tong, het gaat niet om uiteindelijke meningen en principiële overtuigingen; het gaat er allereerst om dat je jezelf presenteert als aangenaam gezelschap; vindingrijk in het aandra- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gen gen van geschikte gespreksonderwerpen, en bereidwillig om op aangedragen onderwerpen in te gaan; erop gericht om in je spreken allereerst een zekere vorm van gelijkgezindheid, gemeenschappelijkheid, of solidariteit tot uitdrukking te brengen. Het interessante van de studie van alledaagse gesprekken ligt voor mij in het feit dat déze functie van het spreken serieus genomen wordt, terwijl de keuze van gespreksonderwerpen, en de wijze waarop gesprekspartners op elkaars gespreksbijdragen reageren, met die functie in overeenstemming kan worden gebracht. Dit wil ik in het kort nog even toelichten.Ga naar eind2 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
OpeningenWat maakt een onderwerp tot een geschikt gespreksonderwerp? Een geschikt onderwerp dient in ieder geval een onderwerp te zijn waarover de gesprekspartner kan en wil meepraten. Analyse van de wijze waarop in de hierboven genoemde situaties gesprekken en gespreksfragmenten ontstaan, wijst erop dat de introductie van een nieuw gespreksonderwerp in de regel twee momenten kent:
Beide aspecten zijn aan te wijzen in gespreksopeningen als (in een liftersgesprek:) - 't is weer ouderwets druk op de weg (bij de bushalte:) - gô dat duurt wel weer lang zeg vanmorgen (bij gemeenschappelijke kennissen:) - wat hebben ze het hier ontzettend leuk ingericht! Dergelijke openingszetten zijn uitnodigingen in dubbele zin: uitnodigingen om te praten en verder te praten; en meer specifiek: uitnodigingen om met de definitie of evaluatie uit de openingszet in te stemmen. Een demonstratie van welwillendheid en positieve gezindheid zal resulteren in ‘ingaan op’ het aangedragen onderwerp, eveneens in dubbele zin: instemmen met de aangeboden definitie of evaluatie, èn blijven bij het onderwerp dat aangedragen is. Neemt de toegesprokene beide uitnodigingen aan - en veel ruimte om dat niet te doen schijnt er niet te zijn als je let op de sociale sancties die daarop staan - dan zie je het vaak gebeuren dat het spreken wordt voortgezet via instemming, gevolgd door enige toevoeging, zoals (bij de drukte op de weg:)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ritueel verloopEen voorkeurspatroon schijnt dan ‘de nuancering’ te zijn, zoals dat ook in het liftersgesprek is aan te wijzen: een opinie van A wordt door B beaamd, die vervolgens daaraan een nuancering toevoegt; deze nuancering wordt weer door A beaamd, die daaraan ook weer zijn nuancering toevoegt, en zo verder, waarbij een voortdurende oriëntatie op de positie en de opinies en omstandigheden van de toegesprokene is aan te wijzen. De gesprekspartners zijn niet uit op discussie, integendeel: zodra verschil van mening dreigt pogen ze wederzijds dat verschil te minimaliseren. Het resultaat is een ritueel gesprek, dat bepaalde gelijkenissen vertoont met een rituele dans: een ritueel gesprek rond de conversationele nullijn. In dergelijke gesprekken is geen ruimte voor betwisting, of voor principiële discussies. De taal staat niet in dienst van de waarheid of van de persoonlijke oprechtheid: de taal staat in dienst van de algemene omgangsvormen. Waarheid en oprechtheid zijn buiten haakjes gezet. Wie dat onaanvaardbaar vindt heeft geen oog voor rituele aspecten van de eigen cultuur, en miskent het verschil dat niet alleen in vreemde culturen maar ook in onze eigen samenleving bestaat tussen de betekenis van het spreken en de betekenis van de dan gebruikte taal. |
|