Het gezegde & Co
J.M. van der Horst
Sommige mensen praten meer dan andere. Er zijn babbelaars en zwijgzamen. Als er belasting geheven werd op taalgebruik, hadden we heel verschillende schijven nodig. Wie spreekt modaal? Wie zit op drie of vier keer modaal? En waar moeten we de minima zoeken?
Zo'n woordbelasting is vermoedelijk onmogelijk, en zeker ongewenst. Maar ik zou best eens willen weten, hoeveel de modale spreker spreekt. Hoeveel woorden gaan er per dag, per week, per jaar om in Nederland per hoofd van de bevolking? Wat is onze gemiddelde omzet? Hoe zou je die moeten meten? In de taalwetenschap speelt ‘omzet’ geen rol. Zelfs bij benadering is, voorzover ik weet, niet bekend hoeveel woorden de gemiddelde spreker per dag omzet. Een bierfabrikant weet vrij nauwkeurig hoeveel flesjes ervan hem in omloop zijn, en hij kan redelijk schatten hoe vaak ze gebruikt worden. Bij de Nederlandsche Bank weten ze hoeveel briefjes van tien er zijn, en kunnen ze aardig zeggen hoeveel keren die van eigenaar wisselen. Van de Nederlandse taal is bekend dat er precies één miljoen woorden bestaan, maar niemand weet hoe vaak die gebruikt worden. Hetgeen niet verwonderlijk is, want de vergelijking met bierflesjes en briefjes van tien gaat ernstig mank.
Het onderzoek naar onze woordomzet is dan ook heel moeilijk. Alle Nederlanders en Nederlandssprekenden in België erbij betrekken, dat is onbegonnen werk. Maar het zou misschien kunnen met een aselect gezelschap van zeg veertig personen. Veertig personen, door het gestuurde toeval van het NIPO uitgezocht, krijgen een week lang een microfoontje om hun hals, aangesloten op een cassetterecorder in hun broekzak. Ieder woord dat zij zeggen wordt opgenomen, elke groet, elke vraag, elk buurpraatje, elk gefluisterd woord in bed, kortom alles komt op de band. Dit is mogelijk. Het is ook mogelijk om vervolgens alle woorden van al die bandjes te tellen, en het totaal door veertig te delen. We hebben dan een redelijke schatting van de omzet per persoon. Vermenigvuldigen we dat getal met de twintig miljoen Nederlandssprekenden, dan levert de uitkomst ons het aantal Nederlandse woorden dat per week gebruikt wordt. Moeilijker wordt ons onderzoek als we ook de vermenigvuldigde woorden willen meetellen. Er zijn Nederlanders die voor radio of televisie spreken, van wie elk woord dan 50.378 maal klinkt of 643.405 maal. En wat doen we met de geschreven woorden, in kranten en boeken? Oplagecijfers of gegevens over luister- en kijkdichtheid lijken me voor ons doel erg onbetrouwbaar. Want lang niet alle exemplaren van een krant worden helemaal gelezen en veel radio's staan aan zonder dat er iemand luistert. Toch zou mijn onderzoek veel aan waarde verliezen als we het televisiewoord en het krantewoord zouden tellen als één, en dus de vermenigvuldiging ervan buiten beschouwing lieten. Juist de vermenigvuldiging is een belangrijke factor als we de totale omzet van de Nederlandse taal willen weten. Ik denk dat we een oplossing kunnen vinden door niet alleen het actieve woordgebruik te meten (zie boven), maar ook het passieve woordgebruik, dat is: alles wat onze proefpersonen horen en lezen. De microfoon voorziet in de opvang van wat ze in gesprekken horen, en verder
moeten ze even noteren wat ze gelezen hebben en welke programma's van radio en t.v. ze hebben gevolgd.
Waar is dit goed voor? Heeft het zin om de omzet per hoofd van de bevolking te weten? Heeft het zin om naast de relatieve frequentie van de verschillende woorden ook iets te weten over de absolute frequentie?
We zouden in ieder geval met zulke gegevens hoogst interessante vragen te lijf kunnen. Is het waar dat vrouwen meer praten dan mannen? Is de omzet in stedelijke gebieden groter of gelijk aan die op het platteland? Bestaat er verschil, in dit opzicht, tussen bijvoorbeeld Nederlanders, Fransen en Amerikanen? Heeft de absolute frequentie waarmee een woord gebruikt wordt, per persoon, invloed op het tempo van taalverandering? En wat mijzelf het meeste interesseert, maar wat vermoedelijk wel helemaal nooit uit te zoeken valt, is dit: is de woordomzet per hoofd van de bevolking in de afgelopen honderd jaar toegenomen, afgenomen of min of meer constant gebleven? Vóór toename pleit de overweging dat het aantal beroepen waarin veel of zelfs uitsluitend gesproken en geschreven wordt, erg gegroeid is. Er is hoe langer hoe minder werk dat men in zwijgzaamheid doen kan. Ook de radio en televisie hebben natuurlijk onze omzet geweldig opgedreven. Maar dit blijven bespiegelingen. Vroeger werd er meer verteld, werden er meer brieven geschreven, werd er geluisterd naar een lange preek. Zo bezien zijn er ook omzetdalende factoren. Maar het allerbelangrijkste lijkt me, aangenomen dat onze omzet zeer toegenomen is, de vraag of we ons daarvan bewust zijn. Want de hoogte van onze taalomzet bepaalt voor een belangrijk deel de graad van afhankelijkheid van taal.