Van Woord tot Woord
De huwelijkse staat
Kween, vrouw, dame, madam, mevrouw, juffrouw, vrouwmens, mens, eega, echtgenote, gemalin, vrouwspersoon, vrijster, wijf, maagd, meid, meisje, griet, deerne. Deze opsomming herinnert u zich misschien nog uit het juninummer. Bijna al de hier genoemde benamingen voor vrouwen heb ik in de afgelopen nummers van ‘Onze Taal’ wat nader bekeken. Alleen eega, echtgenote, gemalin, vrijster en griet resten. Over Griet valt niet veel te zeggen. Het woord is simpelweg een verkorting van de persoonsnaam Margareta, Margriet. Opvallend is wel dat griet. evenals wijf een negatieve betekenis heeft (gekregen). Maar een ‘leuk grietje’ is toch iets anders dan een ‘lief wijfje’. Een grietje is niet getrouwd en een wijfje meestal wel.
Ook een vrijster is ongehuwd. Zij is nog vrij. In de betekenis ‘geliefde’, ‘beminde’ is het woord verouderd; dit in tegenstelling tot de mannelijke pendant. Daarentegen is een ‘oude vrijster’ weer gebruikelijker dan een ‘oude vrijer’. Vrijer en vrijster zijn afleidingen van het werkwoord vrijen dat twee betekenissen heeft: ‘dingen naar iemands hand’ en ‘minnekozen’. Het woord is verwant met vrij en met vriend.
Terwijl woorden als vrouw, wijf, mevrouw en juffrouw, afhankelijk van de tijd en de omstandigheden, soms wel en soms niet iets onthullen van de burgelijke staat van de betrokken persoon, zijn woorden als eega, echtgenote en gemalin ondubbelzinnig: het betreft gehuwde vrouwen. Etymologisch gezien zijn het afleidingen van oude woorden die met het wettelijk gesloten huwelijk te maken hebben.