Onze Taal. Jaargang 52
(1983)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 152]
| |
MisdinetteTot mijn verbazing, omdat ik vermoedde dat er van verschillende kanten op gereageerd zou worden, vond ik in het septembernummer geen enkele reactie op het verschijnsel misdienaar / misdinette (‘Onze Taal’, juli / augustusnummer p. 100). Alsnog dus mijn antwoord.
Ik meen mij te herinneren dat al een aantal jaren geleden (ik vraag me af of ik het zelfs niet in ‘Onze Taal’ heb gelezen) in Nederland het woord misdinette al eens schertsend te berde is gebracht. De grappenmaker die het woord vormde, ging daarbij uit van de benaming voor de (Parijse) naaistertjes in confectiezaken: midinette, zonder te vermoeden dat zijn vondst jaren later nog serieus genomen zou worden en in een nieuwe kerkelijke behoefte zou voorzien. Als mijn herinnering juist is, heeft midinette in Nederland dus niet alleen modinette opgeleverd, maar ook misdinette. Ook in het Frans is -ette op zichzelf geen achtervoegsel voor het vervrouwelijken van woorden. Dit achtervoegsel voor het vormen van verkleinwoorden wordt echter wel gebruikt om mannelijke eigennamen te vervrouwelijke: Antoinette, Bernadette enz. In zoverre was midinette, dat een samentrekking lijkt te zijn van midi en dinette (verkleinwoord: een eenvoudig etentje; een poppenmaaltijd zoals kinderen die bij wijze van spel aanrichten) erg geschikt als aanduiding voor dames of... dametjes die tussen de middag even hun naaiwerk onderbreken voor een eenvoudige maaltijd.
L. Geysels Leuven | |
TaalproefOnder de titel ‘Krom of recht, een taalproef’ (‘Onze Taal’, september 1983) worden de lezers aangespoord zinnen te verzamelen waarmee iets aan de hand is.
Welnu, de volzin zelf waarmee het bedoelde artikel aanvangt, is me twijfelachtig toegeschenen. Ik heb namelijk altijd gedacht - wellicht ten onrechte - dat de uitdrukking ‘begaan zijn met iemand’ zoveel betekent als medelijden hebben. Ik zie dan ook niet goed in hoe men begaan kan zijn met een zaak, behalve in de staande zinswending ‘begaan zijn met iemands lot’ (Engels: I am profoundly sorry for his lot). In Vlaanderen wordt - tenminste in de schrijftaal - de zinswending ‘begaan zijn met iets’ (met het wel en wee van onze taal) weliswaar aan de lopende band gebruikt. Maar ik houd ze voor incorrect. Wat bedoeld wordt, is: er belang in stellen, er zich voor interesseren, er iets voor over hebben, ervan houden, er zijn hart aan verpanden, erop gesteld zijn, ermee ingenomen zijn.
F. Vanhooff Brussel | |
Ik schrok me doodGerton van Wageningens ‘Bok rijmt niet op hok’ (‘Onze Taal’, oktober 1983) roert een kwestie aan die mij al jaren intrigeert. Ook ik heb bij vrienden en kennissen gepeild of men het onderscheid tussen open en gesloten o (= ȯ) kende of zelf maakte. Dit bleek vaker níet het geval dan wèl. Nu zijn o en ȯ in mijn moedertaal, het Fries, fonemisch onderscheiden. Zo is er een Fries werkwoord roppe (met ȯ) dat ‘roepen’ betekent, en een werkwoord roppe dat ‘rukken’ betekent. Ik meen dat iets dergelijks in enkele Nederlandse woorden ook bestaat. Ik schrok me dood zou dan op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd, afhankelijk van de uitspraak van de o. Mèt puntje staat er: ‘Ik werd bevangen door schrik’. Zonder puntje is de boodschap: ‘Ik eet tot de dood er op volgt’. Hebben we dus te maken met twee fonemen (betekenisonderscheidende klanken), o en ȯ? Het klankverschil lijkt van belang. Maar tegen het tot foneem verheffen van de twee klanken pleit dat vele Nederlanders geen verschil blijken te horen, en dat er weinig contrasterende woordparen zijn (bij voorbeeld bod-bȯt). En ten slotte zijn de ȯ-gevoeligen het niet altijd eens over de uitspraak: van Van Wageningens rijtje bok - slok - blok - top -pop reken ik bij voorbeeld alleen bok, slok en pop tot de variëteit mèt stip.
R.S. Eisenga vertaler Hoog-Keppel | |
DyslexieHet zal ons ongetwijfeld moeite kosten enige ordening aan te brengen in de weinig overzichtelijke brei van zinvolle en onzinnige voorbeelden en argumenten die Fie van Dijk in haar artikel ‘Dyslexie - een onbruikbaar begrip’ in het septembernummer van ‘Onze Taal’ aanvoert. Het begrip dyslexie is inderdaad onbruikbaar als men dit hanteert op de wijze die zij ons schetst. Wij zullen niet ingaan op haar interpretatie van onder andere b-d verwisseling, concentratieproblemen, de ‘dyslexie’ van het slechthorende meisje Marja en onze kortzichtige wetenschapsmensen, maar ons beperken tot de hoofdlijnen.
Het is jammer genoeg waar, dat de term dyslexie vaak onzorgvuldig wordt gebruikt en te veel ladingen dekt, en mevrouw Kernkamp merkt in haar artikel geheel terecht op dat lang niet alle kinderen met lees- en spelproblemen woordblind zijn, evenmin als de analfabeten naar wie Kees Hammink verwijst. (Beide artikelen eveneens in het septembernummer 1983.)
Als het goed is, wordt de diagnose dyslexie pas na zorgvuldig psychologisch onderzoek gesteld waarbij factoren als sociale achterstand, leerbarrières, falend schoolsysteem en dergelijke wel degelijk kunnen worden uitgesloten. Dit neemt niet weg dat genoemde factoren een levensgrote oorzaak van leerproblemen en schoolachterstand kunnen zijn, maar met dyslexie als zodanig hebben zij niets te maken. Toch zullen zowel de dyslectische kinderen als zij die door hun sociale achtergrond op school in moeilijkheden komen, meer baat hebben bij individuele hulp en aandacht dan bij een hardnekkig priemende wijsvinger die slechts de school als boosdoener ziet.
De vergelijking van de analfabeet met de dyslecticus is uitermate ongelukkig. Beide groepen overlappen elkaar slechts voor een klein gedeelte en de hulpverlening verschilt aanzienlijk. Het is ons inziens niet gerechtvaardigd om vanuit de ervaring met analfabeten over de problematiek van de dyslecticus een oordeel te geven. Wij raden Fie van Dijk dan ook aan de term dyslexie zo gauw mogelijk te vergeten in plaats van er op deze ongenuanceerde wijze over te publiceren.
E.A.A. van Beemen, L.C.M. Chorus Psychologen, Psychologisch Adviesbureau Scholieren, Den Haag |
|