Solidariteit?
In een nummer van het nrc-handelsblad tijdens de laatste week van juni jongstleden schreef de columnist Heldring in zijn politieke beschouwing over een verschijnsel dat ook mij vaak bezig houdt (en ergert!), namelijk de zonderlinge gewoonte om bepaalde buitenlandse plaatsnamen door radio-en televisielezers op vreemde (on-Nederlandse) wijze te laten uitspreken. Heldring stoorde zich aan de uitspraak ‘Koeba’ door de minister-president tijdens een debat in de Tweede Kamer. Hij merkte op dat men ook steeds vaker Ammáán, Iráán, Aroeba, Hondóéras, Peróé en Grenééda hoort.
‘Zullen we straks over Berlien, Parie, Kjeubenhaun, Roma, Maskwá, Hamboerg en Landen spreken? Of beperken we die aanstellerij uit een soort gratuïte identificatiezucht tot namen uit de Derde Wereld?’
In het januarinummer 1981 van ‘Onze Taal’ werd dit onderwerp al eens aangesneden, te weten door een docent van het pedagogisch hoger onderwijs te Bruggen en een leraar Duits te Zoetermeer. Het zijn vooral de berichten uit Polen die nu weer aanleiding geven tot het stellen van de vragen waarom en waartoe. Namen als Dantzig, Breslau, Krakau en Stettin schijnen taboe te zijn geworden. Je hoort niet anders dan Gdansk (erger nog: vaak klinkend als Kdansjk), Wroklaf, Krakoef en - ja, hoe spreken we Sczeczin uit zonder ons te verslikken? Posen wordt Poznan en de Weichsel Wisla, maar Warschau blijft - o wonder - op z'n Duits klinken ofschoon de Polen hun hoofdstad Warszawa noemen.
Kortweg, van a tot z een kwestie van solidariteit met Walesa (pardon Walensja; correct zou zijn Wawensa) of inderdaad aanstellerij?
J.H. Besselaar
Amsterdam