Onze Taal. Jaargang 52
(1983)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
HyperventilatieIk kan het wel eens zijn met de strekking van het betoog van Ivan Wolffers ‘De dokter als magiër’ in ‘Onze Taal’, 1983 nummer 6. De auteur is echter niet zo gelukkig met zijn voorbeelden, in het bijzonder waar het gaat om de term ‘hyperventilatie’: ‘“Overspannen” is daarvan een begrip dat ons enige kennis verschaft over onze toestand. De term “hyperventilatie” doet dat niet.’ In de eerste plaats duidt ‘hyperventilatie’ op een lichamelijk verschijnsel, ‘overspannenheid’ niet per se. In de tweede plaats kan overspannenheid zich ook op andere wijze manifesteren. In de derde plaats is ‘overspannenheid’ vaak een dooddoener. In de vierde plaats is het onjuist te menen dat wie weet wat ‘over-’ en ‘spannen’ betekent, de betekenis van ‘overspannen’ kent. Vergelijk een ander voorbeeld van de auteur: wie de betekenis van ‘over-’ en van ‘gang’ (of ‘gaan’) kent, weet daarmee nog niet wat ‘de overgang’ betekent. En bovenal, als ik tegen lotgenoten zeg: ‘ik had gisteren last van hyperventilatie’, dan weten ze wat ik daarmee wil zeggen; als ik zeg: ‘ik was gisteren overspannen’, dan zullen ze me niet-begrijpend aankijken. Trouwens, en dit terzijde, zoals zo vele anderen ervaar ik hyperventilatie niet als overspannenheid, wèl als gespannenheid. De term ‘hyperventilatie’ maakt mij in het geheel niet afhankelijk van ‘de man die wèl weet wat het betekent’. Ik ben met mijn hyperventilatie nog nooit naar een arts geweest en zal dat ook niet doen: van vrienden en vriendinnen weet ik dat dokters geen raad weten met hyperventilatie.
Gerard Hubers Amsterdam | |
AccentenEen van de meest aantrekkelijke kanten van ‘Onze Taal’ is dat je eigenlijk nooit helemaal weet wat je hebt aan dit blad. Aan de éne kant heeft het oog voor de vele verschuivingen in de taal, relativeert het al te absolute opvattingen en uitspraken; aan de andere kant komt het als een strenge taalwachter ons zeggen waar wij van 's levens rechte taalbaan op de doolweg van allerlei moderne insluipsels zijn vervallen en roept het ons terug op het oude, beproefde pad. Het tweede, strenge gezicht wel heel sterk naar voren in de bijdrage van J.K. Reestman: ‘Accentverschuivingen’, in het meinummer van dit jaar. De schrijver is op klemtonenjacht gegaan bij mensen die toonaangevend zouden moeten zijn voor een goede uitspraak. Ik moet zeggen dat ik de voorbeelden zeer aanvechtbaar vind. Accentuering van samengestelde woorden behoort in onze taal toch al tot een kameleontisch gebied. Ook zeer taalbewuste sprekers leggen bij dezelfde woorden nu eens het accent op de éne, dan weer op de andere lettergreep. Emotie en overtuigingsdrang kunnen een rol spelen, zoals in rádicale, kápitale, fúndamentele en kólossale; een tegenstelling kan hoorbaar worden gemaakt, zoals in werkgévers en werknémers. De heer Reestman keurt de aangegeven accenten af. Als hij Van Dale geraadpleegd had, zou hij gezien hebben hoe vaak dit woordenboek vermeldt: ‘accent wisselt’. Dit is bij voorbeeld het geval met: kenmerkende, hoopgevende en werkgelegenheid, waar de schrijver maar één accent het juiste acht. Het woord uitdágende vermeldt Van Dale alleen met de door mij aangegeven klemtoon die de heer Reestman verwerpt. Dat de schrijver zo'n betwistbaar lijstje publiceert, vind ik op zichzelf niet zo erg, maar hij had zich moeten wachten voor de wel zeer vèrgaande conclusies op een gebied waarop zo weinig vaststaat. ‘Lijdt de Nederlander van onze tijd die enige ontwikkeling bezit, wegens een salon-revolutionair instinct aan een zucht tot regelafwijking of eenvoudig aan een taalkundige geestesarmoede die creativiteit op taalregels wil loslaten?’, vraagt de schrijver zich af. Je hebt als lezer even tijd nodig om te bekomen van zo'n zin, maar dan zie ik verderop dat de schrijver het waarschijnlijker acht dat het onderwijs na de basisschool de hoofdschuldige is. Dit is dan een schoen die mij en mijn collega's wordt voorgehouden, maar ik weiger hem aan te trekken: hij is van ondeugdelijk leer gemaakt.
Sj. van den Berg leraar Nederlands Emmen | |
SurfkoeterwaalsVele landgenoten generen zich voor de Nederlandse taal, schrijft J.S. Kik, plankzeilend student Nederlands, in het juli-/augustusnummer 1983 van ‘Onze Taal’. Kik gelooft in de ‘functionele gelijkwaardigheid van talen’ en noemt degenen die daar anders over denken, ‘taalsnobisten’. Immers, ‘een nieuw buitenlands begrip kan gemakkelijk worden vervangen door een gelijkwaardig Nederlands woord, mits we ons wat creatiever opstellen en valse schaamte jegens onze moedertaal laten varen.’ Was het maar waar! Met het taalgebruik in de windsurfwereld, door Kik zo treffend gebruikt als illustratie voor zijn denkbeelden, is het inderdaad droevig gesteld. Helaas bieden de alternatieven van Kik echter geen oplossing. Integendeel, de verwarring wordt alleen maar groter. Wankelend en wiebelend omzeilt Kik de werkelijke moeilijkheden, komt met veel gespetter tot een enkele vondst, verslikt zich in niet begrepen vreemde woorden en gaat vervolgens met zijn conclusie in de golven ten onder. Surf mee, en beleef de ontmaskering van de echte taalsnobist.
Vin mogen we niet meer zeggen van Kik. Het woord is een letterlijke vertaling van het Engelse fin (dat klopt) en bovendien is er het woord skeg, dat al eeuwenlang in de zeilwereld wordt gebruikt. Ook dat klopt, maar dan wel in de Engelstalige zeilwereld, want in goed Nederlands heet zoiets een scheg. Overigens is vin helemaal geen verwerpelijk woord; wel vaker krijgen voorwerpen de naam van een dierlijk of menselijk lichaamsdeel waarop ze lijken. Het oor van een kopje bij voorbeeld, of de poten van een stoel. De Engelse taal is daar net zo vindingrijk in als de onze. Nog een voorbeeld: clam-cleats. Een fabrikant die dergelijke klemkikkers onder hun Engelse benaming wil verkopen, begaat geen doodzonde want clam-cleats is een merknaam voor een in Engeland vervaardigd produkt. Dat merknamen soms een eigen leven gaan lijden en promoveren tot soortnaam is een leuk bijverschijnsel waaraan je kunt zien dat taalzuiveraars niet altijd de dienst uitmaken. Maar als Kik na lezing van dit stukje om een hoofdpijntablet wil vragen in plaats van om een aspirientje, heeft hij daar natuurlijk het volste recht toe. Nu een wat ernstiger geval waaruit mag blijken dat Kik het ‘papegaaien-Engels voor ingewijden’ door niets beters weet te vervangen dan het struisvogel-Nederlands van een ondeskundige. Kik is het woord duckgijp tegengekomen, dat hij zelf - slordig geformuleerd en bovendien onjuist - verklaart als ‘een soort wentelbeweging door het zeil voor langs te halen’. Kik denkt bij het woord duck onmiddellijk aan eenden, ziet voor zijn geestesoog zo'n watervogel duikelen, stelt zich creatief op en komt, inderdaad niet door valse schaamte gehinderd, tot de vertaling duikelaar of | |
[pagina 121]
| |
duikelgrijp. ‘Niet alleen en beter woord’, vindt Kik, ‘maar ook nog leuker door het speelse karakter en de klankrijkheid ervan’. Helaas, alleen uilskuikens denken bij de duckgijp aan eendvogels. Met het Engelse woord duck-gybe wordt een manier van gijpen bedoeld waarbij de windsurfer bukt (in het Engels: to duck) en het zeil over zich heen naar de andere kant trekt. Een bruikbare en juiste - maar misschien minder speelse en klankrijke - vertaling zou dus bukgijp kunnen zijn.
Er zijn nog wel meer tekortkomingen in de opmerkingen van Kik. Stringer is bij voorbeeld een woord dat echt al eeuwen in de scheepsbouw wordt gebruikt, al is het dan uit het Engels afkomstig. De vertaling lengteversteviging voldoet echter niet, want niet iedere lengteversteviging is per definitie een stringer. En dan zijn er natuurlijk nog een heleboel vreemde woorden waarvoor Kik nog geen vertaling heeft gegeven. Misschien omdat hij er zelf ook al niet meer uit komt. Enkele voorbeelden: winger, spin-out, rocker, scoop, channels; allemaal Engelse woorden die niet zo eenvoudig door een Nederlands woord te vervangen zijn.
Kik heeft dus niet aangetoond dat een nieuw buitenlands begrip gemakkelijk kan worden vervangen door een gelijkwaardig Nederlands woord. Uit mijn opmerkingen is hopelijk gebleken dat zoiets nu juist niet gemakkelijk is. Zou er dan toch iets niet kloppen aan die door Kik gepropageerde ‘functionele gelijkwaardigheid van talen’?
Nog één vreemd woord verdient hier onze aandacht: het Engelse woord snob, waarvan snobisme is afgeleid. Van Dale waagt zich niet aan een vertaling, maar een verklaring geeft het woordenboek wel: ‘iemand die uit (...) zucht tot distinctie meer (...) begrip voor (...) wetenschap voorwendt, dan hij inderdaad bezit’. Ik denk dat die beschrijving niet van toepassing is op de - door nood gedwongen - gebruikers van vreemde woorden op windsurfgebied. Iemand die een vreemd woord gebruikt omdat er - zelfs door een plankzeilend student Nederlands - niet gemakkelijk een bruikbare vertaling voor te vinden is, kan zeker geen snobisme worden verweten.
Jos Vroomans redacteur Wind Surfkampioen Leidschendam |
|