Onze Taal. Jaargang 52
(1983)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 98]
| |
‘Taalshow’Zoals bekend, had de nos op zondagavond een radioprogramma dat helemaal was gewijd aan de Nederlandse taal, ‘De Taalshow’. Op speelse wijze en met veel afwisseling werd belangstelling gewekt, informatie gegeven en actualiteit besproken met felle discussies, taalspelletjes, interessante voordrachten en het voorlezen van een kort verhaal. Het drama is bekend: eind vorig jaar is dit programma de nek omgedraaid. Wat de nos ervoor in de plaats stelde, het programma ‘Wat een taal’, is minder dan een schim van ‘De Taalshow’. Minder bekend zijn de gevolgen. Rondom ‘De Taalshow’ was een snel groeiende wijde kring van medewerkers en andere geïnteresseerden ontstaan, een netwerk van specialisten en ‘veldwerkers’ op zeer uiteenlopende gebieden, een forum voor hevig botsende meningen, van een omvang waar ‘Onze Taal’ (het zij hier met jaloezie vastgesteld) niet aan tippen kan. Dit alles is, door toedoen van de nos, teniet gedaan. Ik heb geen lust het totale programma-aanbod van de nos te onderzoeken, maar weiger te geloven dat bij inkrimping het enige programma over de Nederlandse taal een aangewezen kandidaat voor verdwijning was. | |
‘Zwaartepunten’ in taalstudieDe tweede trap is in de richting van de universiteiten. In Nederland wordt nu nog aan zes universiteiten Nederlandse taal- en letterkunde gedoceerd en wetenschappelijk onderzoek gedaan op dit gebied. Bij alle zes bestaat nogal veel belangstelling voor deze studie: vergeleken bij andere talenstudies trekt Nederlands veel studenten. De minister van Onderwijs wil hierin verandering aanbrengen. Er moeten zogenaamde zwaartepunten komen: taalkunde aan de Universiteit van Amsterdam, letterkunde in Utrecht, historische taalkunde in Nijmegen en taalbeheersing in Groningen. Wat zwaartepunten zijn, is er niet bij gezegd, maar het zal ongetwijfeld iets relatiefs zijn: niet in Utrecht wat letterkundigen erbij, maar Utrecht constant en elders wat letterkundigen weg. Maar zelfs indien Utrecht, als letterkundig zwaartepunt, er drie keer zoveel letterkundigen bij kreeg als het nu heeft bij evenredige vermindering van de andere universiteiten, ook dan is deze maatregel rampzalig. Om de eenvoudige reden dat de beoefening der Nederlandse taal- en letterkunde in Nederland nu eenmaal in een onvergelijkbare positie is, namelijk vrijwel alleen in Nederland (en goddank België!) plaatsvindt. Bij hartchirurgie, tandheelkunde, econometrie en Engelse letterkunde is concentratie misschien zinvol om het niveau te verkrijgen dat internationaal mag meepraten (hoewel de praktijk uitwijst dat concentratie aan één universiteit daarvoor allerminst een noodzakelijke voorwaarde is). Bij Nederlandse taal- en letterkunde zullen we binnen Nederland (en België) voor de absoluut noodzakelijke diversiteit moeten zorgen, want alleen zo is er discussie, tegenspel, kritiek mogelijk, onmisbaar voor wetenschappelijke voortgang. Concentratie van de Nederlandse taalkunde of letterkunde aan één Nederlandse universiteit lijkt het niveau te zullen verhogen, maar door het wegvallen van tegenspel, kan zo'n zwaartepunt wetenschappelijk niet serieus worden genomen. Dit is een puur wetenschappelijk argument. Ik spreek nu niet van de overweging dat het ons goede vaderland geenszins zou ontsieren, als aan al zijn universiteiten de eigen taal en de eigen literatuur zo goed mogelijk beoefend wordt... | |
Nederlandse TaalunieTrap nummer drie komt uit België. Dat de mooie plannen in verband met de Nederlandse Taalunie weinig om het lijf hebben, heb ik (als enige) al eens eerder betoogd. Nu de feiten. De Belgische minister voor Nederlandse Cultuur zegt niet in staat te zijn het Belgische aandeel te betalen in de kosten van het Nederlands-Belgische Instituut voor Lexicologie. Dit is het instituut dat onder andere het grote Woordenboek der Nederlandse Taal samenstelt. Genoemd aandeel is waarlijk niet buitensporig groot, het gaat om één of twee miljoen: een eenvoudig raketje, een flinke brug, een bijgebouw voor een kleine onderafdeling van het Belgische ministerie, wat zèg ik, het Vlaamse Cultuurcentrum in Amsterdam, kost meer. Het is dus beslist geen tendentieuze conclusie als ik beweer dat het enige Belgisch-Nederlandse samenwerkingsinstituut voor de Nederlandse taal blijkbaar geen hoge prioriteit krijgt in België. Aan de kwaliteit van het instituut kan het niet liggen, want vriend en vijand stellen die buiten kijf. | |
O. & W. zonder ‘Onze Taal’De vierde trap is in zijn uitwerking, vergeleken bij de drie vorige, maar een heel klein trapje. Maar ook kleine trapjes kunnen hard aankomen. Het tijdschrift ‘Onze Taal’, u welbekend, heeft naast individuele abonnees, ook collectieve abonnees. Bedrijven en overheidslichamen nemen dan veertig, tachtig, driehonderd exemplaren af en zorgen zelf voor distributie onder de eigen mensen. Ook het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen had zo'n collectief abonnement en, als ik goed ben ingelicht, het grootste van alle. Om redenen van bezuiniging heeft o. & w. dit abonnement op ‘Onze Taal’ opgezegd. Hoewel het Genootschap hierdoor weliswaar niet failliet gaat en de echt geïnteresseerde ambtenaren wel een individueel abonnement zullen nemen, is de geste pijnlijk. Ik zou zo graag eens het percentage uitgerekend zien dat dit collectieve abonnement uitmaakte van de totale begroting van o. & w. Wie in Nederland bij bezuiniging zijn auto wegdoet, is verstandig maar wie in Nederland dan geen kammetje wil, die heeft iets tegen kammetjes.
Ik weet dat veel lezers in ‘Onze Taal’ liever geen politiek zien. Overheden en officiële instanties moeten liefst ongenoemd blijven of hooguit in lovende of neutrale bewoordingen ter sprake komen. Maar de situatie is te bar; ik hoop dat velen dit met mij eens zullen zijn. Het Genootschap zou van een gevaarlijke blindheid blijk geven als het geen aandacht gaf aan deze voor de Nederlandse taal onheilspellende ontwikkelingen. Op de jongste jaarvergadering is de | |
[pagina 99]
| |
kwestie van het collectieve abonnement, het kleinste trapje van de vier, aan de orde geweest. Het bestuur zal hierover met de minister gaan praten. Ik stel voor dat het bestuur ook inzake de nos-programma's, de universitaire zwaartepunten in de Neerlandistiek, en het Instituut voor Lexicologie van zich laat horen. Het is in de politiek, helaas, zo dat wie het hardst schreeuwt, het meeste bereikt. Welaan, laat ons dan voor één keer onze stem verheffen.
J.M. van der Horst |
|