Variëteit en variété
De heer C. Zorgman in Son schrijft mij met een grote mate van zekerheid (hij heeft drie jaar in de Belgische hoofdstad gewerkt) te kunnen verklaren dat de brief van het Brusselse Bureau voor Onderwijssamenwerking, door mij opgenomen in het aprilnummer, niet is vertaald maar opgesteld door een francofone Brusselaar. En zo'n francofoon die de moeite neemt ook Nederlands te leren, is hem sympathieker dan de Belg die ‘de andere taal’ en haar gebruikers een hysterische haat toedraagt. Die francofoon verdient onze hartelijke aanmoediging.
Wat dit laatste betreft, vindt de heer Zorgman in mij een warm medestander. Maar ik geloof dat hij de strekking van mijn betoog niet geheel begrepen heeft. Hij schrijft nog te moeten toegeven dat de brief geen echt goed Nederlands bevat. Daar ging het mij nu net om. De francofoon heeft zijn best gedaan, maar men had hem het opstellen van een brief die was bestemd voor Noord- en Zuidnederlandse instellingen van hoger onderwijs, niet mogen opdragen. Het was werk voor iemand die het Nederlands werkelijk beheerst. En de Engelse directeur van het bureau kan worden verweten dat hij zich niet voldoende op de hoogte heeft gesteld van de moeilijkheden en gevoeligheden op en in dit taalgebied.
Tegen het dubbele gebruik van noch (zie het meinummer) heeft de heer H.J. Cramer in Rolde geen bezwaar. Hij geeft er zelfs de voorkeur aan in de gevallen waarin het misverstand kan uitsluiten. Uit ‘Jan noch Piet bezitten een fiets’ zou abusievelijk begrepen kunnen worden dat Jan een fiets heeft en Piet niet; dan liever: ‘Noch Jan noch Piet bezit een fiets’. - Nu, ik denk dat zo'n misverstand bij maar heel weinig mensen zal rijzen, en daarom acht ik deze redenering geen deugdzaam argument voor het dubbele gebruik.
De heer Cramer vraagt zich verder af wanneer de persoonsvorm enkelvoudig en wanneer hij meervoudig moet zijn. - Dat is geen oninteressant punt. Zegt men: ‘Noch Jan noch Piet bezit...’ of: ‘Noch Jan noch Piet bezitten...’? Die vraag kan ook voor het enkelvoudig gebruik van ‘noch’ gesteld worden. De grammatica van Rijpma-Schuringa-Van Bakel geeft als voorbeelden van deze soort voegwoordconstructies: Jan noch Karel waren/was; Jan of Karel had/hadden; zowel Jan als Karel hadden/had. Paardekooper laat dezelfde vrijheid, maar bij noch... noch lijkt hem de enkelvoudige persoonsvorm verplicht. Ik heb in deze gevallen (en ook bij noch... noch) steeds het enkelvoud gehanteerd vanwege de logica. Ik zeg dat met schroom want ik weet dat de taal niet altijd logisch is, maar ik vind dat je een soms onlogische taal zo logisch mogelijk moet gebruiken.
Ter illustratie: ‘Jan of Karel hebben de fiets weggenomen (?).’ Als Jan niet de dader is, dan is Karel het, en omgekeerd. Er is altijd maar één dader; waarom dan het meervoud? En wat ‘Zowel Jan als Karel had(den) een wandeling gemaakt’ aangaat: als ik de woordschikking wijzig in ‘Jan had, zowel (evenzeer) als Karel, een wandeling gemaakt’, dan ligt het enkelvoud voor de hand.
Maar het is waar dat verandering van woordschikking ook wijziging in het taalgebruik kan veroorzaken. Overigens maakt Paardekooper de uitzondering dat bij ‘zowel jij als ik’ voor hem