Notuleren, Notulant
Het Nederlands kent nogal wat werkwoorden op -eren die op de een of andere manier zijn ontleend aan het Frans: presenteren, evolueren, verbaliseren, accepteren etc.; of die een Frans of Latijns woord als basis hebben: produceren (produire, produco, productio), introduceren (introduire, introduco, introductio), arresteren (arrêter), applaudisseren (applaudir), incasseren (encaisser), funderen (Lat.: fundare, Frans: fonder). Ik weet niet waarom de spraakkunst van Rijpma-Schuringa-Van Bakel (1968) de uitgang -eren niet noemt als uitgang (§66), noch als achtervoegsel (§69), terwijl hij toch erg ‘produktief’ is geweest. We kennen immers zelfs woorden als redeneren, halveren, trotseren, kleineren, gasteren... alle op basis van een Nederlands woord. Ik hoorde zelfs een paar keren: foutéren (= in de fout gaan).
Een vrij nieuw woord op Latijnse basis is notuleren. Het is niet opgenomen in het Woordenboek van de Nederlandse Taal (wnt, 1913). Dit werkwoord moet zijn gemaakt uit het zelfstandige naamwoord notulen, dat teruggaat op het Latijnse notulae, met de nadruk op no-. Vroeger, meen ik, zei men in het Nederlands uitsluitend nótulen; de laatste tijd ook notúlen. Deze uitspraak wordt niet gesanctioneerd door Van Dale en Van Haeringen, maar wel door Koenen-Drewes die vaak dichter bij de (mijn?) realiteit staat.
Het werkwoord notuleren stamt waarschijnlijk pas van na 1930. In het buitenland kent men voor dit begrip alleen omschrijvingen als: to take minutes; Protokoll aufnehmen; dresser le procès verbal. Weer later ontstonden in het Nederlands bij notuleren nomina agentis, namen voor degene die notuleert. Nu is bij een werkwoord als notuleren het éérst te verwachten een woord op -ant naar analogie van woorden als: debutant, executant, combattant, variant etc. Al deze woorden bestaan uit een werkwoordelijke stam + -ant. Inderdaad is een woord notulant gevormd, maar het is geen Frans woord. Het is wel een veel gebruikt Nederlands woord geworden doch een van de weinige afleidingen op -ant die niet zijn overgenomen uit de Franse taal (vgl. supervisant(!) en arrestant).
We kennen ook nomina agentis op -ist. Soms is de basis een Frans (romaans) woord (communist, racist, congressist etc.) of een Engels woord (hobbyist, dat weer niet in Van Dale staat, maar wel in Koenen-Drewes), of wel een Nederlands woord: drogist, bloemist, bakkenist, paukenist, klokkenist. In deze woorden heeft het achtervoegsel -ist ongeveer de betekenis van ‘die werkt met’. Ook dit -ist is van Fransen huize, maar is volgens Rijpma-Schuringa-Van Bakel produktiever dan -ant, wat zeker juist is. Zo hebben we de vrij nieuwe afleiding: notulist, ook een uitsluitend Nederlands woord. Een derde term om de protocolmaker aan te duiden is: notuleerder, afgeleid van notuleren met de echt Nederlandse ingevoegde -d-. Dit woord trof ik aan in Kroes, Nederlands-Duits Woordenboek, 1941. De geïnserteerde -d-, die zuiver inheems is, stoot echter sommige mensen af wegens bijgedachten aan het niet zo correcte dunder, Italiaander e.d. Maar woorden als sorteerder, classificeerder, beheerder zijn wèl ingeburgerd (-d- na -r-).
De aanleiding tot het schrijven van dit artikeltje was een gesprek waarin de vraag werd gesteld, wat het nu moest zijn: notulist, notulant of notuleerder. Notulant dat, wat de woordvorming betreft, enigszins eenzaam is, vind ik toch het meest voor de hand liggen. Tegen notulist is echter niets in te brengen, al werkt hier een ander soort analogie. Notuleerder is volgens mij van een ruige alledaagsheid.
Wat de woordenboeken betreft: Van Dale en Van Haeringen kennen alleen notulist. Koenen-Drewes geeft notulant en notulist zonder onderscheid. Verschueren (Brepols) neemt geen van beide op!
We moeten dus maar erg tolerant zijn.
F.K.M. Mars