Zijn? Hebben? (Vervolg - slot?)
Mijn vraag betreffende het gebruik van verliezen met het hulpwerkwoord zijn (‘Onze Taal’ 1982, p. 101) heeft verscheidene reacties uitgelokt. Drie hiervan (J.L. Pauwels, G. van Wageningen en D. de Vries) zijn intussen al in ‘Onze Taal’ gepubliceerd, en wel in de aflevering 1982, nummer 11, respectievelijk op p. 132, 133 en 140. Andere hebben mij in briefvorm bereikt: van de dames L.G. de Graaf in Oegstgeest en P. Dijkhuizen-Middendorp in Overveen, en van de heren J.Ph. Barendrecht in Amsterdam en G.J. van Lent in Wemmel. Het is misschien niet overbodig om in het kort een synthese te geven van al deze antwoorden. Bijna allen zijn het er over eens dat ‘Een voorwerp dat wij verloren hadden’ is te verkiezen boven ‘Een voorwerp dat wij verloren waren’. Van Duinkerkens ‘vergissing’ moet veroorzaakt zijn òf (zoals reeds door mijn eerste Nederlandse zegsman was verondersteld) door een contaminatie met kwijtraken, òf door de onbewuste invloed van het Brabants taaleigen van de auteur. Dit laatste is de hypothese die - zeer voorzichtig - door prof. Pauwels, de specialist bij uitstek, naar voren wordt gebracht.
Rest het andere probleem. Waarom
a Die vriend ben ik uit het oog verloren
tegenover
b Die vriend heb ik nooit uit het oog verloren?
Laat ik er allereerst op wijzen dat sommigen mijner correspondenten de nieuwheid van de vraag onderstrepen. ‘De goede oude Van Dale’, om met G. van Wageningen te spreken, meldt alleen ‘verloor, heeft verloren’. Tevergeefs heeft mevr. Van Dijkhuizen alle spraakkunsten doorsnuffeld: ‘Zowel Rijpma als Van den Toorn en De Vooys zeggen, dat er werkwoorden zijn die soms met hebben, soms met zijn vervoegd worden (vergeten, volgen, fietsen, wandelen), maar geen van hen noemt verliezen. Ik moet dus op mijn gevoel afgaan.’ Jammer genoeg blijkt haar gevoel - dit geeft zij gaarne toe - hier geen hulp te kunnen bieden.