Contrast-accenten
Bij het lezen van de boeiende roman De Aanslag van Harry Mulisch is het me opgevallen dat deze auteur zeer consequent jij, zij en wij spelt, maar je, ze en we in wat zijn figuren zeggen. Wat hij een door Duitsers gevangen genomen vrouw op de pagina's 53 en 54 in de mond legt, is in dit verband bijzonder interessant. Hier volgt het ‘letterlijk’:
‘In dat gedicht wilde ik de liefde vergelijken met het soort licht, dat je vlak na zonsondergang soms tegen de bomen ziet hangen: van dat toverachtige licht. Dat is het licht, dat in iemand zit die van iemand anders houdt. De haat is de duisternis, dat is niet goed. Hoewel, de fascisten moeten we haten en dat is wel goed. Hoe kan dat eigenlijk? Ja, dat is omdat wij ze haten in naam van het licht, terwijl zij alleen maar haten in naam van de duisternis. Wij haten de haat, en daarom is onze haat beter dan de hunne. Maar daarom hebben wij het ook moeilijker dan zij. Voor hen is alles heel eenvoudig, maar voor ons is het ingewikkeld. Wij moeten een beetje in ze veranderen om ze te bestrijden, een beetje niet onszelf zijn, terwijl zij daar geen last van hebben; zij kunnen ons zonder problemen kapotmaken. Wij moeten eerst onszelf een beetje kapotmaken eer we hen kapot kunnen maken. Zij niet, zij kunnen gewoon zichzelf blijven, daarom zijn ze zo sterk. Maar omdat er geen licht in ze zit, zullen ze het uiteindelijk toch verliezen. Het enige is, dat wij moeten oppassen dat we niet te veel in ze veranderen, dat we onszelf niet te veel kapotmaken, want dan zullen ze het uiteindelijk toch nog gewonnen hebben...’
Wie deze passage hardop leest, zal opmerken dat de ij-spelling gebruikt wordt waar de auteur het zogenaamde contrast-accent gelegd wil hebben, en de e-spelling waar dat niet het geval is. Een aardig voorbeeld hiervan vinden we ook op pagina 55, als de vrouw in haar cel de volgende zin zegt: ‘Jij bent de enige die het nu weet, al weet je niet wie ik ben en wie hij is.’ Buiten de dialogen gebruikt Mulisch echter voor extra accenten het middel van de cursivering, zoals in het citaat met het woord ‘wel’ gebeurt.
De lezers van De Aanslag mogen zich gelukkig prijzen dat dit citaat een tekst is van een sprekend personage. Als deze zinnen geen deel waren geweest van een dialoog maar van de overige tekst, had de schrijver in vijftien regels twintig woorden moeten cursiveren, dus gemiddeld meer dan één woord per regel. Onze, hunne en hen hadden immers ook mee moeten doen als de cursivering consequent zou zijn volgehouden.