Jagerslatijn
‘De mummelaar maakt een kegel, hij ziet aan als een rammelaar.’
Wat is er mooier dan vakjargon. Zet een warme bakker, een hoornblazer, een sponsvisser, een koddebeier op de praatstoel, en een rubriek schrijft zich vanzelf.
Met ‘mummelaar’ bedoelt de wildschut - jachtopziener zult u wel zeggen - niet anders dan een lepelman, een lampe die, wanneer hij ópzit in zijn leger (ook wel ‘mannetje maken’ genoemd) zo licht wordt aangezien voor een lamprei. Vandaar dat het geweer er aan toevoegde, dat hij het haas als een rammelaar taxeerde, daarmee duidelijk makend dat het volgens hem om een mannelijk dier ging. Overigens was dit dier, als alle langoren, bijzonder ril, alhoewel het in de schoontijd was, en zagen wij hem zekeren en plotseling op de lopers gaan. Er was toen even tijd voor een praatje op de hoogzit, voordat we een wissel zochten waar we buiten de verwaaiing een roedel roodwild konden aanbersen. En of we ook geluk hadden, we zagen zes prachtige achtenders waaronder een gaffelaar. Vroeg uit de veren, zo zeg ik altijd maar, de stadsmens weet niet half hoeveel schoons er in het Veluws woud verborgen ligt; die verslaapt maar het beste deel van de dag, terwijl juist bij zonsopgang het leven in bos en beemd zo boeiend is. Daar vliegt een tarsel van zijn horst, elders weer zoelt een bagge met zeven frislingen, terwijl twee keilers elkaar met de houwers bewerken; kortom een fraai revier met volop vraat voor de zwartkielen.
De wildschut, een man in het groen die u dus wel boswachter zult noemen, zit berstensvol verhalen. Hij is als een kind zo blij wanneer hij iemand ontmoet om tegenaan te praten, want die herten, reeën, moeflons en meikevers in zijn park kent hij weliswaar bij naam - ik zweer het u, elk hert heeft een eigen paspoort waarop leeftijd, gezondheidstoestand en huwelijkskansen worden bijgehouden aan de hand van de ‘afwerpstangen’ (gewei zult u waarschijnlijk zeggen) -, waar was ik, met elkaar vormen zij een levend element tegen het groene decor, maar ze zeggen weinig terug. Vandaar.
De man in het pak, een nachtkijker aan een riem rond de nek, praat honderduit. Toch een beetje het type van Lady Chatterley's Lover denk je, maar na vijf minuten heeft hij het over zijn maagzweer en de optrekkende kou in dit vochtige klimaat. ‘Als je wild wilt zien, moet je geduld hebben’, vertelt hij, ‘gewoon in de auto blijven zitten, daar zijn ze niet bang voor. Mens betekent geweer, auto is lekker, want de dieren worden dagelijks bijgevoerd met exportperen en de duurste tomaten die op de veiling worden doorgedraaid.’ Landrovers vol peren voor de zwijnen.
De wildschut kent een mooi stuk jagerslatijn, een compleet abc, van aanbersen (besluipen) tot zoelen (het nemen van een modderbad). Overigens, u gelooft het niet, over bómen is zo mogelijk nog meer te vertellen. Die dragen óók een groen pak, de wachters bedoel ik, maar in plaats van een waldhoorn op de kraag dragen zij een gouden eikel, bedenk zo iets maar eens. Verhalen over olmen, of iepen zo u wilt, waarbij je de tranen over de wangen lopen. Misschien mag daar in dit prachtblad nog wel eens een boom over worden opgezet.
Wim A lings
voorlichter Nationale Park
De Hoge Veluwe