| |
| |
| |
Reacties
Onze Taal biedt aan elke lezer ruime mogelijkheid tot reageren. Bedenk wel dat uw reactie meestal pas geplaatst kan worden twee maanden na het nummer waarop u reageert. Formuleer daarom uw bijdrage zodanig dat de lezer niet verplicht wordt een vorig nummer erbij te halen. Wanneer uw reactie naar het oordeel van de redactie te veel ruimte in beslag neemt, krijgt u een verzoek uw bijdrage te bekorten. U kunt desgewenst een lijst met redactie-aanwijzingen opvragen. Adres: postbus 140, 2678 IJ De Lier, telefoon 01745-7070.
| |
De heren worden niets verzocht
Onlangs bleek (p. 38) de heer v.d. Spek het niet eens te zijn met de heer Jongkees (p. 20), die de constructie de aanwezigen worden verzocht afkeurde, en wel op grammaticale grond.
Het is een bekend verschijnsel dat op allerlei gebieden een fout die vaak genoeg gemaakt wordt, burgerrecht verkrijgt. Wat is er in het onderhavige geval gebeurd? Men is het eerste zinsdeel als onderwerp gaan opvatten - hetgeen vooral beginnende ontleders vaak overkomt - omdat het onderwerp nu eenmaal frequent op de eerste plaats staat. Daar de persoonsvorm zich aan het onderwerp aanpast, drong zich hier de meervoudsvorm ‘worden’ op.
In de spreektaal kan zo'n fout gemakkelijk voortwoekeren: gedachteloos praten de mensen elkaar na. De schrijftaal kent echter nog steeds strengere normen: voordat men iets op papier zet, laat men zijn grammaticaal gevoel meespreken. In twijfelgevallen grijpt men naar een woordenboek. Maar de lexicograaf laat ons dikwijls in het ongewisse; bij het kiezen van een voorbeeld omzeilt hij wat aanvechtbaar is. Toch heeft de dikke Van Dale in dezen het gladde ijs betreden: hij keurt niet alleen de zin de heren worden verzocht hierheen te komen goed, maar bestempelt de grammaticaal juiste constructie de heren wordt verzocht... meteen als fout. Nadere uitleg ontbreekt.
Dat de kwestie heel wat ingewikkelder is, bewijzen behalve de titel hierboven ook zinnen als ‘Op te staan worden de heren verzocht’, ‘Wat worden de heren verzocht?’, ‘Zoiets worden de heren niet verzocht’, ‘De heren worden tien gulden verzocht’ en ‘De heren worden verzocht te komen, maar de dames worden dat niet verzocht’.
Vervangen we het werkwoord verzoeken door: vragen, bevelen, adviseren, ontraden, opdragen enz., dan ontdekken we dat verzoeken een buitenbeentje is: ‘De heren wordt gevraagd, bevolen, geadviseerd, ontraden, opgedragen thuis te blijven’. Die uitzonderingspositie van verzoeken is blijkbaar gebonden aan ten minste twee voorwaarden:
1 dat hetgeen verzocht wordt te + een infinitief bevat,
2 dat dit zinsdeel achter het voltooid deelwoord verzocht staat.
W. Sterenborg
gepensioneerd leraar
Tilburg
| |
Naamvalsmiskenning
In de reactie van de heer J. van der Spek (‘Onze Taal’, nummer 4, 1983) op mijn stukje over een, naar naamval verkeerd gebouwde, zin heb ik vastgesteld dat ook hij met mij meent dat de uitdrukking de aanwezigen worden verzocht naar binnen te gaan ingeburgerd is. Hiermee is ook dr. F.C. Dominicus het eens, meen ik begrepen te hebben, hoewel mij uit de aanhalingstekens in het betoog van de heer Van der Spek niet geheel duidelijk is geworden, wie nu eigenlijk wat heeft gezegd.
In ieder geval ben ik wat verbaasd over het gebruik van de uitdrukking het gebruik is een dwingeland (‘usus est tyrannus’). Ik heb altijd in de veronderstelling geleefd dat Horatius met deze uitspraak aan rechten en plichten dacht en dat de woorden ‘verba valent usu’ veel passender waren. Woorden ontlenen hun waarde (betekenis) aan het gebruik. Let wel: woorden, niet zinsconstructies. Ik kan mij met de beste wil niet voorstellen dat de Romeinen zich vrijheden met hun naamvallen zouden hebben kunnen veroorloven zonder grote kans te worden misverstaan. Een beroep op het Latijn lijkt mij dan ook ongeoorloofd. Maar vooruit, wij zijn Nederlanders van 1983, en dan mag alles.
Als de heer Van der Spek (of dr. Dominicus?) echter schrijft: ‘dat de zin met het enkelvoudige werkwoord in onze tegenwoordige taal iets stijfs heeft gekregen...’ verbaast mij dat oordeel zeer. Voor mijn gevoel (zeker, dit zijn slechts gevoelszaken, zowel bij de heer Van der Spek als bij mij) is de bezoekers worden verzocht op te staan net zo stijf als de zin de bezoekers wordt verzocht op te staan. Dit is geen spreektaal, misschien iets, ‘wat men nog wel hier en daar als opschrift kan vinden’ (maar waar in 1983?). Laat ons liever zeggen dat het dd is (dikdoenerij). Men zegt tegen bezoekers veeleer: wilt u opstaan; kom, we gaan verder; opstaan als het u belieft (a.u.b.); ik verzoek u op te staan, maar anders dan door de duivel worden de bezoekers toch eigenlijk niet verzocht.
L. Jongkees
Amsterdam
| |
De glijer
In het decembernummer 1981 van ‘Onze Taal’ vroeg ik om inlichtingen over een verdwijnend woord: glijer, synoniem van ‘autoped’ of ‘step’. Wat me vooral interesseerde, was in welke delen van Nederland (en Vlaanderen?) het woord gangbaar was. Het aantal reacties laat niet toe conclusies te trekken, maar iets wijzer ben ik toch geworden.
‘Glijer’ was het gewone woord in Zwolle (A. Donders, sprekend over de jaren '45-'55, en Gerton van Wageningen, sprekend over de jaren voor de oorlog), in en om Eindhoven (G.D. Rieck te Aalst), in Kaatsheuvel (M. van Amelsvoort, in de tijd voor de oorlog) en natuurlijk Arnhem (J. van der Heide te Wolfheze en Ph.C. Knipscheer te Arnhem). Toen ik in 1959 in Eindhoven kwam te wonen, werden in de krant bij de door de politie gepubliceerde gevonden voorwerpen ook altijd glijers genoemd. Onzekerheid blijkt te bestaan over wat nu eigenlijk een glijer was. De heer Van der Heide meent, dat de glijer de luxe uitvoering op luchtbanden was en de step werd gekenmerkt door massieve bandjes, maar de heer Knipscheer schrijft juist aan de glijer massieve banden toe. De heer Rieck ziet een successie: omstreeks 1920 was er de zwever (Amsterdam), en pas in Eindhoven (1940) leerde hij de benaming ‘glijer’ kennen ‘voor wat nog later step genoemd werd’.
Bij dit alles moet men niet denken dat de glijer (die op luchtbanden) gemeengoed was. In de jaren dertig was zo'n investering maar voor weinigen weggelegd; daarom waren ze ook te huur. Wat de verdringing van ‘glijer’ door ‘step’ betreft: de heer Knipscheer denkt aan Engelse invloed; de heer Van Amelsvoort vraagt zich af, of ‘glijer’ door het ontbreken van de -d- als dialectwoord gevoeld is.
Een anekdotische bijdrage kwam van de heer K.F.W. van Veen te Heerhugowaard. In Amsterdam reden tussen 1908 en 1934 tramwagens rond die door het personeel ‘glijers’ werden genoemd omdat ze bij onvakkundig remmen ver doorgleden.
Moge mijn stukje bij nog meer lezers jeugdsentimenten oproepen en hen tot schrijven inspireren.
E. Abma
Eindhoven
| |
| |
| |
Moderne woorden en oude ideeën
Vele termen en uitdrukkingen in onze moderne woordenschat hebben hun ontstaan te danken aan opvattingen die nu volledig achterhaald zijn. De zienswijzen zijn veranderd, doch de woorden zijn gebleven. Een voor de hand liggend voorbeeld hiervan is zonsopgang: het Ptolemeïsche systeem is al lang gelogenstraft, niettemin blijven we het woord gebruiken, dat deze theorie weerspiegelt. Het vocabularium is een soort logboek van het menselijk weten: elke tijdgeest heeft er zijn stempel op gedrukt, elke kosmologie heeft er sporen in achtergelaten. De medische terminologie is geen uitzondering op de regel: ook zij bevat termen die herinneren aan antieke begrippen, aloude denkbeelden, vergeten theorieën of vergane gewoonten. Dit blijkt duidelijk uit de volgende voorbeelden.
| |
Beenderen en aders
Het heiligbeen of sacrum, een van de bekkenbeenderen, heeft zijn naam te danken aan een antieke ritus: in de oudheid werd het bij dierenoffers de goden aangeboden. Aponeurose betekent thans ‘peesblad’; het tweede element in het woord, -neur-, vindt men terug in neuralgie (= zenuwpijn), neuriet (= uitloper van een zenuwcel), neuroloog (= zenuwarts), neuron (= zenuwcel), waar het overal zenuw betekent. De wortel neur komt in aponeurose voor, omdat men vroeger dacht dat pezen zenuwen waren. Arteria carotis duidt thans een dikke halsslagader aan. De naam is van het Griekse caros (= slaap, verdoving) afgeleid omdat, zegt Pinkhof in zijn Vertalend en Verklarend Woordenboek van Uitheemse Geneeskundige Termen, men voorheen meende dat afsluiting van de halsslagaders verdoving teweegbracht. Parenchym (= grondweefsel) is samengesteld uit de Griekse woorden para en enchyma, letterlijk in-gegoten, omdat men dacht dat dit soort weefsel door de aderen werd uitgestort. De luchtpijp heet trachea, van het Griekse tracheia arteria, letterlijk oneffen slagader, omdat men in de oudheid dacht dat lucht door de arteriën stroomde. De hypofyse is een klier met interne secretie, die zich aan de basis van de tussenhersenen in de sella turcica bevindt. Ze wordt ook pituïtaire klier genoemd, omdat men dacht dat ze de pituïta, het neusvocht, afscheidde.
| |
Het middenrif als zetel van het verstand
Ook de namen van verschillende ziektes herinneren aan opvattingen uit vroegere tijden. Het woord hypochondrie dat ‘zwaarmoedigheid’ betekent, is samengesteld uit de Griekse woorden hypo (= onder) en chondros (= kraakbeen), omdat men indertijd meende dat deze aandoening haar zetel had in de borstkas onder de ribkraakbeenderen. Dit deel van de romp beneden het borstbeen heet trouwens nu nog de hypochondrische streek. In de oudheid werd het middenrif dikwijls als zetel van het denkvermogen beschouwd. Het Griekse woord phren betekende dan ook zowel ‘diafragma’ als ‘verstand’. De eerste betekenis leeft voort in woorden als frenicotomie (= doorsnijding van een middenrifzenuw) en frenoplegie (= verlamming van het middenrif). De tweede betekenis vindt men in woorden als schizofrenie (= een vorm van krankzinnigheid), oligofrenie (= een vorm van zwakzinnigheid), hebefrenie (= een vorm van geestesgestoordheid) en frenesie (= bezetenheid, razernij).
Het woord hysterie dat een bijzondere geestesziekte aanduidt, is van het Griekse hystera (= baarmoeder) afgeleid. Eertijds dacht men immers dat hysterie een specifiek vrouwelijke ziekte was, die voortvloeide uit onvoldoende seksuele bevrediging en haar zetel in de baarmoeder had.
Melancholie (= zwaarmoedigheid) is samengesteld uit de Griekse woorden melan- (= zwart) en cholé (= gal), omdat men deze aandoening verklaarde uit de invloed van de zwarte gal, een van de hoofdsappen. Deze opvatting leeft ook voort in de woorden zwartgalligheid en atribiliteit (van het Latijnse atra ‘zwart’ en bilis ‘gal’). Spleen, dat een lichte depressieve gemoedsgesteldheid aanduidt, komt van het Griekse splen, dat milt betekent. Voormaals dacht men immers dat deze aandoening haar zetel had in de milt.
| |
Koninklijke handopleggers en antieke mythologie
Het koningszeer (= kropzweren) heeft zijn naam te danken aan het feit dat de koningen van Frankrijk en van Engeland geacht werden deze ziekte door aanraking te kunnen genezen.
De chorea wordt ook sint-vitusdans genoemd, omdat St. Vitus werd beschouwd als beschermheilige tegen deze ziekte. Tarantisme is de naam van een epidemische danswoede die aan de beet van een giftige wolfspin, de tarantella, werd toegeschreven. Als de dood van een foetus wordt veroorzaakt door blaren in de baarmoeder, heet het doodgeboren kind een maankind omdat men vroeger deze baarmoederaandoening toeschreef aan de invloed van de maan.
Sommige ziektes hebben hun naam aan mythologische verhalen te danken. Priapisme, dat wijst op een blijvende abnormale erectie van de penis, herinnert aan Priapus, de god van de vruchtbaarheid, die kenbaar was aan een enorme fallus. Satyriasis is een ziekelijke sexuele overgevoeligheid bij mannen en nimfomanie is eenzelfde aandoening bij vrouwen. Beide namen staan in verband met de wellustige wezens die de antieke bossen en velden bewoonden. De venerische ziektes doen denken aan Venus, de liefdesgodin.
Deze greep uit de medische terminologie laat zien hoe de moderne woordenschat het merk blijft dragen van voorbije eeuwen. Hij vormt een soort collectief geheugen. Wie bij de woorden even stilstaat, krijgt inzicht in de ontwikkelingsgang van het menselijk weten.
Yvan Lebrun
hoogleraar Neurolinguïstiek
Vrije Universiteit, Brussel
| |
| |
| |
Fout kan zo aardig zijn
De dief van Bagdad en andere visuele cirkels
Vele ontwikkelde taalgebruikers fronsen meewarig hun wenkbrauwen of beginnen onaangepast te lachen wanneer zij de volgende uitingen horen:
- O, wat doet uw dief van Bagdad het goed!
- Mag ik als vergruisde moeder nu ook eens wat zeggen?
Wat eigenwijs zijn die ontwikkelde taalgebruikers toch. Natuurlijk kan men - redenerend vanuit het goed-fout schema - deze taaluitingen afkeuren en belerend opmerken dat die plant ‘Dieffenbachia’ heet en dat het ‘verguisde moeder’ moet zijn. Maar je kunt de uitingen ook met andere oren horen. Weet u nog wat er aan de hand is met woorden als ‘scheurbuik’ en ‘zondvloed’? Schrijft u ook ‘ijselijk’? Wanneer u de eerste vraag ontkennend en de tweede bevestigend beantwoordt, bent u een echte volksetymoloog. Deze, en nog vele andere woorden worden in de taalwetenschap behandeld onder het hoofdje volksetymologie.
In ‘Onze Taal’ heeft Marlies Philippa - in diverse afleveringen van de rubriek Van Woord tot Woord - hierover interessante voorbeelden gegeven. Een samenvatting van haar verhaal is opgenomen in de Taalschat.
Volksetymologie - ik volg hier Marlies Philippa - is een bepaald type woordvervorming of betekeniswijziging. De benaming is eigenlijk misleidend, want het gaat niet om etymologie (over de herkomst van woorden) en ook niet over ‘volkse’ verklaringen. Maar goed, de term is nu een keer ingeburgerd. Eigenlijk gaat het om herinterpretatie en vervorming van niet begrepen woorden. Scheurbuik is een vervorming van het Latijnse woord ‘scorbutus’, waarmee een ziekte werd aangeduid die ontstaat door gebrek aan vers voedsel. En dan is het niet helemaal ongerijmd om te denken dat de maag of de buik scheuren gaat vertonen. Zondvloed heeft niets met ‘zonde’ te maken. ‘Zond’ komt van een heel oud woord dat zoiets betekent als ‘zeer groot’. Maar omdat die vloed werd beschouwd als straf op de zonde, kon dit niet meer begrepen woord gemakkelijk worden geherinterpreteerd als zonde. IJselijk zou eigenlijk beter gespeld kunnen worden als ‘eiselijk’, want het heeft te maken met het Middelnederlandse woord ‘eisen’ dat ‘gruwen’ betekende. Dit woord raakte in onbruik en men begon ‘eiselijk’ - ook door het samenvallen van ‘eis’ en ‘ijs’ in de spreektaal - te associëren met iets waarvoor men op winterse wijze kon ‘ijzen’.
De term volksetymologie suggereert dat woordvervormingen alleen maar in een ver verleden hebben plaatsgevonden. Niets is minder waar. Ook nu horen wij vervormingen op eenzelfde wijze als vroeger tijden. Men begrijpt een woord niet meer en neemt dan een ander woord dat ongeveer dezelfde klank heeft. Vandaar die dief van Bagdad, vandaar die vergruisde moeder. U kunt nu begrijpend lachen wanneer u iemand hoort zeggen:
- Hij kan niet aanzien hoe zij wegkwijlde van verdriet
- Ik ben vanmorgen geopereerd door de genealoog
- Vorig jaar is hij getroffen door een tak van een beroerte
- Men ergerde zich eraan dat zij zo trots als een paus rondliepen
- Mijn moeder houdt niet van gedetailleerde jurken
- Plotseling kwam mijn man thuis met een regisseur van de politie.
Wanneer u nog eens moet lachen, volgt u dan het voorbeeld van de briefschrijvers die mij deze zinnen opstuurden.
J. Renkema
| |
Namen met ‘van de’
Ik heb verscheidene reacties ontvangen op mijn artikel Van de hand (‘Onze Taal’, december 1982). Een tweede ronde over deze kwestie lijkt me daarom alleszins de moeite waard. Ik put hier en daar uit een artikel van dr. J. Pauwels (‘Leuvense Bijdragen’, afl. XXXVIII), die lang geleden de zaak aan de orde heeft gesteld.
Wanneer de delen van samengestelde familienamen afzonderlijk worden gespeld, wordt in Nederland volgens het hoofdwoord gealfabetiseerd: ‘Van Elk’ onder E, ‘De Loof’ onder L, ‘Uit der Hoeven’ onder H, ‘Metten Anxt’ onder A, ‘In 't Zand’ onder Z enz....
In België wordt daarentegen volgens de absolute beginletter gerangschikt.
Met Pauwels vind ik het in Nederland gehanteerde systeem onduidelijk en bovendien onjuist. Hier te lande dient men te weten of iemand ‘Delange’ heet of ‘De Lange’, voordat men met succes diens telefoonnummer vindt. In België zoekt en vindt men het steevast onder D Het ‘Nederlandse’ systeem heeft ertoe geleid dat ‘Van de’, ‘Van den’ en ‘Van der’ tot één nietszeggend ‘v.d.’ of ‘v / d’ zijn genivelleerd, overigens een door Van Dale niet geoorloofde afkorting. In onze telefoonboeken vinden we derhalve: Bergh, M. v.d. (Van den Bergh); Akker, B. v.d. (Van de Akker) en Staak, K. v.d. (Van der Staak) enz. Voor mijn taalgevoel staan Pieters, Klaassens, Belderok, Witteveen, Dwarszwaard en Overdevest op één lijn met De Gier, Van Roosmalen en Van de Laar. Het zijn alle familienamen, die als zodanig geëerbiedigd dienen te worden. In België heeft men dat respect wel. Ik vat het aaneenschrijven van ‘Van-namen’ daar dan ook niet op als een vermaledijde, uit het Frans overgewaaide gewoonte. Het is veeleer een duidelijk blijk van hoe men in België dergelijke namen aanvoelt: als een versteend geheel. En of dat nu ‘historisch gezien’ juist is of niet: het aan elkaar schrijven is een probaat middel gebleken om die namen tegen verminkingen te beschermen. Ook in Nederland kennen we dergelijke vormen: Opdam, Ophuizen, Overbeek, Onderstal, Voorhoeve, Indenbosch, Bijdevoet, Achterberg, Vandenbulk. Dat daarbij het accent is verschoven, is een andere kwestie.
Met betrekking tot het bovenstaande doe ik enkele voorstellen:
1 Het is wenselijk, dat familienamen in alfabetische lijsten volgens een vast (internationaal aanvaard) systeem worden gerangschikt. Alfabetisering volgens de absolute beginletter is daarbij de beste manier.
2 Het verdient aanbeveling de eerste letter van de familienaam (aan elkaar geschreven of niet) in àlle posities met een hoofdletter te schrijven. Zodoende blijven afkortingen als ‘v.d.’ en ‘v / d’ onuitvoerbaar.
3 Wanneer mocht blijken, dat het aaneenschrijven van samengestelde familienamen het enige middel is om verminking te voorkomen, is het noodzakelijk een spellingregeling te treffen, die àlle familienamen onder één noemer brengt. Dit moet dan een regeling zijn die voorschrijft dat Nederlandse familienamen ongesplitst moeten worden geschreven.
W.A.B. Van de Laar
neerlandicus
Groesbeek
|
|