JA of NEE?
In het artikel Kindertaal (‘Onze Taal’, december 1982) noteert J.R. enkele kinderuitspraken. Zie nummer 8: Papa: Zag je het kussen niet liggen? Dochter: Jaa (bedoeld is: nee).
Hoe komt J.R. erbij, dat ‘nee’ bedoeld is? Er is wel degelijk ‘ja’ bedoeld, namelijk als korte formulering van het veel te lange en dus voor het kind veel te moeilijke ‘inderdaad heb ik dat kussen niet zien liggen’. J.R. houdt zich kennelijk aan een andere taalconventie dan het kind: het kind houdt zich aan de conventie van de logica, J.R. doet dat niet; waarom zou hij ook, taal is immers niet altijd logisch. Blijkbaar is ‘ja’ (of ‘nee’) niet altijd ondubbelzinnig. Hoe zit dat?
Iemand zegt tegen mij: ‘Jij ziet Ko’. Mijn reactie kan zijn ‘ja’ (de bewering is waar) of ‘ja’ (ik zie Ko). Het eerste ‘ja’ is een formeel ‘ja’, het tweede is een inhoudelijk ‘ja’ en ik reageer kortweg met één enkel ‘ja’. Dit kan geen misverstand geven, want de formele en de inhoudelijke reactie zijn gelijkluidend.
Mijn reactie kan zijn ‘nee’ (de bewering is onwaar) of ‘nee’ (ik zie Ko niet). Ik kan dus volstaan met één enkel ‘nee’, want ook hier dekken de formele en de inhoudelijke reactie elkaar: ze zijn gelijkluidend.
Nu de ontkennende bewering: ‘Jij ziet Ko niet’.
Reactie ‘ja’ (de bewering is waar) of ‘nee’ (ik zie Ko niet). Het formele ‘ja’ is hetzelfde als het inhoudelijke ‘nee’. Reactie ‘nee’ (de bewering is onwaar) of ‘ja’ (ik zie Ko wel). Het formele ‘nee’ is hetzelfde als het inhoudelijke ‘ja’. In beide gevallen zijn de formele en de inhoudelijke reactie niet gelijkluidend. Anders gezegd: het formele ‘ja’ en het inhoudelijke ‘ja’ dekken elkaar niet; hetzelfde geldt voor ‘nee’.
Nu is een vraag geen bewering, maar bij vragen werkt het net zo.
De steller van een ontkennende vraag zal moeten weten volgens welke conventie geantwoord wordt: formeel of inhoudelijk. Weet hij dat niet, dan kan bij een enkelvoudig antwoord misverstand ontstaan.
In sommige talen komt dit verschijnsel niet voor, doordat er voor ‘ja’ verschillende woorden zijn (‘oui’ en ‘si’; ‘ja’, ‘doch’ en ‘schon’ etc.) die bij (ontkennende) vragen een ondubbelzinnige betekenis hebben, al blijkt in de praktijk, dat men zich daar niet altijd aan houdt...
Om misverstanden te voorkomen houd ik me hieraan:
1 Ik stel geen ontkennende vragen.
2 Een ontkennende vraag beantwoord ik met een volzin.
Zie ik spoken? Nee: mijn lespraktijk en mijn omgang met stotteraars en met een afasiepatient die met moeite ‘ja’ en ‘nee’ kon stamelen, hebben mij voorzichtig gemaakt.
Ten slotte: ik hoop dat ik nooit als beklaagde voor een rechtbank zal behoeven te verschijnen, want ik klets te veel: ze zullen mij dwingen uitsluitend met ‘ja’ of ‘nee’ te antwoorden. Ik ga gegarandeerd de bak in. Of niet soms?
L.A. Rang
wiskundeleraar
Driebergen