Onze Taal. Jaargang 52
(1983)– [tijdschrift] Onze Taal– Auteursrechtelijk beschermdReactiesVakjargon‘N.a.v. het gestelde in o.t. d.d. dec. '82 betr. vakjargon van de hand van dhr. G. van Wageningen delen wij u mede het volgende in acht genomen te hebben.’ Zo zouden we op z'n gak's kunnen beginnen.
Het gak heeft te maken met sociale verzekeringen. Dus met mensen die ziek, arbeidsongeschikt of werkloos zijn geworden, de zogenaamde gevallen. Zoals we op school geleerd hebben, moeten we vermijden eenzelfde woord meermalen in één tekst te gebruiken. Daarom heeft de bb (behandelend beambte) voor de ‘gevallen’ de beschikking over prettig in het gehoor liggende synoniemen als verzekerde, uitkeringsgerechtigde (ug), bovengenoemde, uitkeringstrekker, belanghebbende (blh), en betrokkene (betr.).
Op de vraag van een ug ‘Waar blijft mijn uitkering?’ klimt de bb de bak in, en zou hij kunnen antwoorden: ‘Ik moet u nog aanmaken.’ Daar wil de bb mee zeggen, dat hij de gegevens nog in de computer moet fietsen. In de bak (kaartenbak) van de bb zitten, naast reële meldingen, ook nog plegers (mensen die afwisselend wel of niet plegen te werken), huishoudkinderen (wezen beneden de zesentwintig jaar die het gezin verzorgen), en kale aaw-ers (te moeilijk om hier uit te leggen, maar haar kunnen ze best hebben). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 61]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wanneer het in eerdergenoemd geval niet tot uitkering komt, wordt het een kale afsluiting.
In het normale leven kun je een blauwtje lopen, maar bij het gak kun je er een krijgen: als de dokter (verzekeringsgeneeskundige, vg dus) vindt dat je weer aan het werk kunt gaan, krijg je een blauw formuliertje mee. De afdeling verificatie (verif) kan de bb, wanneer hij onverhoopt een fout mocht hebben gemaakt, een geeltje geven. Wanneer iets besteld moet worden wat boven de begroting gaat, moet een rode nota gemaakt worden, alvorens de directie het groene licht kan geven.
Als je een wao-uitkering krijgt, dan word je, voor de berekening van je uitkering, vergeleken met een gezonde, gelijksoortige werknemer, de zogenaamde maatman. Was je al gehandicapt voordat je werknemer werd, dan moet er een gezonde, gelijksoortig gehandicapte werknemer voor je gezocht worden, u begrijpt het al: een gekneusde maatman.
Zoals in elk groot bedrijf, worden ook bij het gak talloze afkortingen gebruikt. De volgende zin willen we liever niet verklaren: de betekenis ervan laten we over aan uw fantasie: ‘N.a.v. het bep. in art. 64 aaw en art. 71 wao adv. de vg, ad en wtb, waarbij ook de wtm betr. was, namens de gmd, zodat bb aaw/wao kon riggen, wat verif plezierde, i.v.m. het rog. Nu kon de vbvb de deur uit!’
N.B. Is de bij het gak gretig gebruikte term ‘juridisch waterdicht’ soms ontstaan door lekken in de wetgeving?
Annemarie van der Zeeuw en Kees Oomen Opleiders schriftelijke communicatie (m/v) bij het gak Breda | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Accentverschuivingen... levende taal?Had Wim Kan gelijk toen hij op oudejaarsavond zei, dat het vak Nederlands al was afgeschaft vóórdat het vak Frans werd afgevoerd? Inderdaad gaf de demonstrerende onderwijssector bij de recente stakingsacties weinig blijk van het bezitten van een taalrijkdom. De taalarmoede werd naast de ontevredenheid over de salariskorting tegelijk meegedemonstreerd. Uitgerekend de sector die over professionele neerlandici beschikt, wist niets anders te doen dan de kretologie van ontevreden fabrieksarbeiders of landbouwers te imiteren. Originaliteit van actie en vindingrijkheid in het gebruik van de taal behoort blijkbaar niet tot de stijl van de mensen in het onderwijs, althans niet van de actievoerders onder hen. De vraag dringt zich op, of we er niet meer van uit moeten gaan dat het onderwijs bekwame neerlandici herbergt die alleen maar tekort schieten in de kwaliteit van hun taalonderwijs, maar dat de oorzaak gelegen is in het onvoldoende vermogen om zelf de taal als belangrijkste communicatiemedium correct te spreken. Op grond van een zó veelvuldig voorkomen van klemtoonfouten bij mensen die méér dan lager onderwijs genoten hebben en die men dagelijks kan horen op televisie en radio, gaat men een oorzaak onwillekeurig zoeken bij het onderwijs. Over de mondelinge taal die we via radio en televisie kunnen beluisteren, zijn in het verleden diverse dingen opgemerkt. Maar de kwaal van de klemtoonverschuivingen, afwijkend van wat de standaard-woordenboeken aangeven, heeft nog maar weinig aandacht gekregen. Misschien is de regel-vijandige tendens die in de hele maatschappij bespeurbaar is, hiervan de voornaamste oorzaak. Het is iets taboe-achtigs geworden om naar regels te verwijzen, zelfs wanneer het gaat over een ‘regelgeleid’ medium als de taal bij de publieke media.
Ik geef hier de oogst van enkele weken ‘klemtonenjacht’ bij het taalgebruik van mensen die wegens status, opleiding of functie in het gebruik van het Nederlands tóónaangevend zouden moeten zijn (voor de bedoelde statusdragers, opgeleiden en functionarissen plaats ik een accentteken om te voorkomen dat mijn tekst weer verkeerd wordt uitgesproken). De avro-voorzitter spreekt bij de jaarwende over ‘baanbrékend bezig te zijn geweest’ (bedoelde hij misschien deze accentverschuiving?), een nieuwslezer heeft het over ‘amók maken’, een musicus over ‘de óriginele zetting’, een programma-aankondiger spreekt over een ‘áánsluitend’ programma, ons aller Hilterman over een ‘cólumnist’, onze nationale superlativist Willem Duys blijkt kampioen te zijn in foutieve beginaccenten (grándioos, éé-minent, féé-nomenaal, éé-norm enz.) en zelfs onze Teleac, ons mediaal onderwijsinstituut, neemt het met de uitspraak niet zo nauw. En dat ondanks haar liefdesverklaring voor onze taal (‘Ik heb u lief mijn Nederlands’). Om niet de indruk te wekken dat de foutieve verlegging van de klemtoon maar bij uitzondering voorkomt, geef ik mijn ‘oogst’ in zijn geheel. Omdat ik maar beperkt luister naar radio en televisie mag men veilig aannemen dat het aantal feitelijk gemaakte uitspraakfouten aanzienlijk hoger ligt. Ze zijn afkomstig van minstens twintig publieke sprekers met enige ontwikkeling.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 62]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wel bijzonder kwalijk te nemen zijn de klemtoonfouten die Teleac-mensen maken bij het woordaccent. Als de herders dolen, wat moet er dan van de schapen terechtkomen? Alleen al in één uitzending kon men horen spreken van: ófficieel, dóórzichtig en een aanvúllend pakket. Maar het ging dan ook alleen maar over het onderwerp ‘gedrukte communicatie’.
Het merkwaardige van deze vreemde klemtonen is, dat zij niet een uniforme tendens vertonen naar begin- of eindaccent. Beginaccenten worden naar achteren verschoven en accenten op de tweede lettergreep verhuizen naar de eerste. Wèl lijkt het zo dat enige emotie bij het spreken eerder accentverschuiving veroorzaakt dan een koel redeneren. Maar waarom gebeurt dat? En waarom blijkbaar alleen in onze taal? Lijdt de Nederlander van onze tijd die enige ontwikkeling bezit, wegens een salon-revolutionair instinct aan een zucht tot regelafwijking of eenvoudig aan een taalkundige geestesarmoede die creativiteit op taalregels wil loslaten? Maar misschien zoeken we de oorzaak veel te ver en is de belangrijkste oorzaak het reeds genoemde gebrek aan taalvorming via het onderwijs? Het zou een onderzoek waard zijn, al is het maar in het kader van een scriptie voor een doctoraal in de sociale wetenschappen, om eens te weten te komen in hoeverre het onderwijs bijdraagt aan de incorrecte uitspraak. Mijn vermoeden gaat in de richting dat niet het basisonderwijs de hoofdschuldige is maar alle onderwijs dat daarná komt. Men treft namelijk de vreemde verleggingen van het woordaccent vooral aan bij gestudeerden en professioneel opgeleiden. Spelling en uitspraak schijnen, ondanks het feit dat ze te maken hebben met de voorwaarden van de verbale communicatie, minder belangrijk gevonden te worden dan wat door middel van gebrekkige communicatie uitgedrukt kan worden.
En daarmee zijn we terechtgekomen bij het aloude probleem van de tweekoppigheid van de taal: de taal als sociale expressie en de taal als systeem van regels, de taal die leeft en daarom veranderlijk is en de taal die een grammatica, een leer van betekenissen, een reeks voorschriften hoe zinnen gebouwd moeten worden en een verzameling uitspraakregels bevat. De taal bevat onbepaald veel mogelijkheden om zich uit te drukken en tegelijk eist de verstaanbaarheid dat regels (ook al zouden deze nooit zijn opgeschreven) gevolgd worden. Een taal - hoe levend ook - is een middel met een bepaalde structuur waarmee iets kan worden meegedeeld door iedereen die tot de taalgemeenschap behoort. Niemand zal ontkennen dat door gebruikers van de taal fouten gemaakt kunnen worden, waarbij we onder ‘fouten’ wel móéten verstaan: het afwijken van de al of niet op schrift gestelde regels. De vraag die bij de beoordeling van de gesignaleerde accentverschuivingen gesteld mag worden, is: Welke relatie bestaat er tussen het zo dikwijls als argument gebruikte ‘leven’ van een levende taal en het afwijken van een regel door een aantal taalgebruikers? Is slordigheid in het taalgebruik bij grote groepen van de taalgemeenschap een teken dat de taal leeft? In dat geval kunnen minnaars van het leven van onze taal met recht en reden gaan streven naar afschaffing van ieder onderwijs in de taalkunde, inclusief de uitspraak. Dit is natuurlijk voer voor beroepstaalkundigen, maar de gewone taalgebruiker heeft er voortdurend wél mee te maken. Een antwoord (maar niet op het onderwijskundige probleem) dat men nogal eens tegenkomt, zegt dat we mogen spreken van een ontwikkeling in de taal als een aanvankelijke afwijking van de bestaande regels algemeen toegang heeft gekregen tot het spraakgebruik. Aanvaarden we deze stelling, dan is het in het geval van de gesignaleerde accentverschuivingen verre van duidelijk in hoeverre zij tot het algemene spraakgebruik behoren. De gesignaleerde afwijkingen treft men vrijwel nooit tegelijk aan bij de meeste publieke sprekers (met uitzondering misschien van de vertegenwoordiger van de Centrumpartij in de Tweede Kamer). Een zelfde spreker heeft het over de óngerijmdheid van de bezuinigingsvoorstellen, maar vindt desondanks de stakingsactie grandióós, terwijl een andere spreker in niet zo fraai Nederlands spreekt over een grándioze ongeríĵmdheid. Het lijkt wel op de toepassing van een beginsel: alles mag, niets hoeft. Er lijkt mij grond genoeg aanwezig voor de conclusie dat ontwikkelde mensen in Nederland erg slordig met de uitspraak van hun taal omgaan zonder dat dit ook maar iets te maken heeft met de levende taalontwikkeling. Het moge juist zijn dat in de ‘zachte’ wetenschappen (in tegenstelling tot de natuurwetenschappen) een fout legitimatie krijgt als zij maar door voldoende mensen begaan wordt. Maar om een dergelijke foutenfilosofie van toepassing te kunnen verklaren is - lijkt me - heel wat meer nodig dan een aantal slordige sprekers die de gevolgen dragen van het tekort aan onderwijs in de uitspraak van onze taal. Die kwantiteitseis is beslist niet vervuld voor het overgrote deel van de gegeven accentfouten. Moraal: als het correct leren praten dat een kind thuis heeft geleerd, in het onderwijs niet op een hoger niveau wordt voortgezet, keert de leerling weer terug naar het stamelen van zijn vroegste levensjaren (bij wijze van spreken).
J.K. Reestman Hengelo |
|