| |
| |
| |
[Nummer 5]
| |
De computer en de Nederlandse taal; verwarring en verrijking
De Nederlandse cultuurtaal, als dynamisch proces, ondergaat voortdurend invloeden van buitenaf en leent ook van haar kant woorden en uitdrukkingen aan andere culturen. Dit is een aanvaard verschijnsel waar niemand zich zorgen over maakt. Waar de taal tekort schiet, worden taalelementen ontleend aan culturen die in het desbetreffende cultuurgebied of de desbetreffende technologie dominerend zijn. Zo werden in de zeventiende eeuw Nederlandse scheepvaarttermen mondiaal verbreid, en zo moeten wij het thans op onze beurt op het gebied van de informatietechnologie veelal doen met het Amerikaans. Of gaat deze vergelijking mank? Krijgen we in het komende ‘informatietijdperk’ te maken met geleende taalelementen die de grenzen van het technologische vakgebied ver overschrijden en ook de informatieoverdracht en daarmee de taal zelf in haar wezen raken?
| |
De Nederlandse taal in de omgang met computers
Velen maken zich zorgen over de plotselinge toevloed van vreemde woorden en uitdrukkingen in een essentiële en voornamelijk talige functie van onze cultuur, namelijk communicatie, zij het in dit geval de communicatie die elektronisch plaatsvindt. Zo werd op 31 maart 1981 een motie van het Tweede-Kamerlid Faber (cda) aangenomen waarin werd gevraagd om een studie naar de bevordering van de Nederlandse taal in de omgang met computers. In dit kader wordt thans een studie uitgevoerd door professor Kempen van de Katholieke Universiteit Nijmegen in de vorm van een computerprogramma waarmee in natuurlijke, Nederlandse taal met een computer kan worden gecommuniceerd. Maar al zou het met dit programma dan niet langer meer nodig zijn om in exacte, analytische taal met de computer te communiceren, er wordt geen antwoord geboden op de vraag om het gebruik van het Nederlands te bevorderen.
| |
Elektronische vademecums
Dat het belangrijk gaat worden om in natuurlijke taal met de computer te kunnen praten, blijkt uit de nieuwe toepassingen die voor deze apparaten worden bedacht. Niet langer worden ze slechts gebruikt door vakspecialisten om er administraties op te voeren; de zogenaamde gegevensverwerking.
Steeds meer wordt kant-en-klare informatie door de computer rechtstreeks aan de consument aangeboden. Vooral in de Verenigde Staten en in mindere mate in West-Duitsland worden er toepassingen, computerprogramma's, geschreven die zijn bedoeld voor de consument. Een leuk voorbeeld uit de Verenigde Staten is een informatiebank waarmee de hongerige mens door middel van een vraag-en-antwoordspelletje het restaurant van zijn keuze kan bepalen. Zo toetst hij op het beeldschermstation in dat hij een restaurant zoekt. Overigens kunnen de vragen in een aantal gevallen ook verbaal worden gesteld. De computer vraagt vervolgens in wat voor eten de informatievrager trek heeft: Frans, Chinees enzovoort. Daarna vraagt de computer wat het mag kosten en ten
| |
| |
slotte wordt het restaurant aanbevolen dat aan alle voorwaarden voldoet. Een wat meer praktische toepassing wordt ontwikkeld voor de Duitse Bundesbahn. Hierbij gaat het om een systeem dat treinreizigers informatie kan bieden over de dienstregeling. In Nederland wordt thans een toeristische informatiebank opgezet, het atib-systeem, waarvan de beeldschermstations in vvv-kantoren worden opgesteld.
Hiermee ontvangt de consument kersverse informatie over toeristische evenementen en accomodatie. Het voordeel van dergelijke elektronische versies van gedrukte vademecums is de hoge actualiteit; wijzigingen in dienstregelingen en toeristische evenementen kunnen ieder moment worden opgenomen in de informatiebank.
De vraag is echter of dit ‘onderhoud’ van informatiebanken ook met de nodige zorgvuldigheid en snelheid wordt uitgevoerd; de openbare informatiebank Viditel bij voorbeeld bevat immers veel verouderde informatie. Zorgvuldigheid en snelheid bij de opbouw en het onderhoud zijn van wezenlijk belang. Wie hiervoor verantwoordelijk is - de informatieleverancier of degene die de informatiebank onderhoudt - is vooralsnog een open vraag. Hoe dan ook, de informatiegebruiker is uiteindelijk de dupe van eventuele ‘informatievervuiling’.
| |
Koffie.Ik.Willen.
De omgang tussen de mens en de machine moet gezien dit algemene gebruik zo natuurlijk mogelijk zijn. De programmamakers en fabrikanten doen dan ook de laatste jaren hun uiterste best om de consumententoepassingen zo te schrijven, dat iedereen er prettig en gemakkelijk mee kan omgaan. Gebruikersvriendelijkheid wordt dit streven genoemd, of ergonomie. Een van die ergonomische aspecten betreft de conversatie; deze moet zo natuurlijk mogelijk verlopen. Hiertoe wordt de computer geïnstrueerd woorden en begrippen te herkennen, in plaats van opvraagcodes.
Problemen hierbij veroorzaken de synoniemen; deze zullen alle, met hetzelfde begripslabel, moeten worden ingevoerd. Tevens moet de computer irrelevante tekst kunnen negeren en ontkenningsvormen kunnen herkennen. Onoplosbaar is het probleem van de beeldspraak waaruit een groot deel van de natuurlijke taal bestaat. Uit de zin ‘Ik zou wel een kopje koffie willen hebben’ zou de computer het woord ‘koffie’ moeten lichten en de rest negeren. Een zin als ‘Ik heb trek in een bakkie troost’ zou de computer waarschijnlijk in verlegenheid brengen. Het meest adequaat zou de imaginaire koffiecomputer waarschijnlijk reageren op de formulering ‘Koffie.Ik.Willen.’
| |
De computer in de huiskamer
De zorg om al dan niet vermeend taalbederf in de omgang met computers bestaat nog maar enkele jaren. Voordien vond elektronische communicatie namelijk in een beperkte groep plaats: tussen machines, en tussen specialisten en machines. Echter, thans is een spectaculaire ontwikkeling gaande waardoor elektronische communicatie tot in alle facetten van de samenleving zal doordringen. Ten eerste, zoals hierboven werd beschreven, door de ontwikkeling van de zogenaamde interactieve systemen, waarmee de leek in een rudimentaire dialoog met het systeem kan communiceren. Ten tweede door de opkomst van lokale en internationale netwerken waardoor al deze interactieve systemen en daarmee verbonden beeldschermstations gekoppeld zullen worden. En ten slotte door de onstuitbare opgang van zogenaamde ‘personal computers’ waarmee de elektronische communicatie in de huiskamers is beland; een ontwikkeling die wordt versterkt door openbare gegevensbanken als Viditel. Vanuit de industrie wordt de schatting gedaan dat in 1990 één op de vier werknemers met een gekoppeld beeldschermstation zal werken. Steeds meer typewerkzaamheden worden uitgevoerd op beeldschermsystemen die onderling of met een computer kunnen communiceren. In Engeland is zelfs een schuchtere ontwikkeling gaande waarbij beleidsmedewerkers niet meer op kantoor verschijnen, maar thuis met hun gekoppelde beeldschermstation hun beleidstaken uitvoeren; het zogenaamde ‘networking’.
| |
De computer spreekt zijn moers taal: het Amerikaans
Dit alles brengt een nieuwe vorm van taalgebruik met zich mee die rechtstreeks uit het Amerikaanse vakjargon is overgenomen. De huidige groep gebruikers van elektronische systemen is deze wereld van de informatica moeizaam binnengedrongen door zich het vakjargon eigen te maken dat vroeger uitsluitend door specialisten werd gebezigd. In de computershops en computerclubs, die als paddestoelen uit de grond schieten, wordt de conversatie gevoerd in een mengelmoesje van Amerikaans en Nederlands.
‘De online printer zorgt alleen voor de output van hard copy als de floppy nog in de disk drive zit’
is een voorbeeld uit het leven gegrepen. Wanneer we deze zin zouden willen zuiveren, krijgen we het krampachtige, en ook voor deskundigen vrijwel onbegrijpelijke:
‘De gekoppelde afdrukeenheid zorgt alleen voor de uitvoer van fysieke afdrukken als de flexibele magneetschijf nog in het schijfaandrijfmechanisme zit’.
De Nederlandse taal biedt eenvoudigweg onvoldoende mogelijkheden om de nieuwe begrippen adequaat te benoemen.
| |
Behoefte aan genormaliseerd lexicon
Er leeft een oprechte behoefte om de strijd aan te binden tegen de vreemde taalinvloeden en te komen tot een genormaliseerd lexicon. Deze strijd wordt echter volstrekt ongecoördineerd gevoerd. Van alle kanten worden adaptaties aan de Nederlandse taal aangeboden. Van de kant van computerleveranciers, vanuit de overheid, door individuen, uitgeverijen en leveranciersorganisaties. Al deze organisaties produceren verklarende woordenlijsten die de basis moeten vormen voor een standaardlexicon.
Om redenen van bedrijfspolitiek wil de ene computerleverancier echter niet aan de woordvondsten van zijn concurrent. Het resultaat is veelvormigheid en verwarring. Het middel is dan erger dan de kwaal. Zo wordt er voor één begrip - de besturing van het lichtsignaal waarmee zaken op het beeldscherm kunnen worden aangewezen - gebruik gemaakt van de termen ‘cursor-control’, ‘cursor-besturing’, ‘positie-aanwijzerbesturing’, ‘lichtindicatorbesturing’, ‘kat’, ‘muis’, ‘mouse’ en ‘joystick’. Er zijn nog veel meer voorbeelden te geven.
Een andere vraag is of het taalzuivere ‘positie-aanwijzer’ wel de voorkeur verdient boven het beknopte en krachtige, maar vreemde ‘cursor’. Het is duidelijk dat eventuele normalisering moet komen van een organisatie die boven de partijen verheven is, zoals de commissie die ‘Het Groene Boekje’ heeft samengesteld. Bovendien moet het een organisatie zijn die niet alleen deskundig is op het gebied van de elektronica, maar ook op dat van de taal.
| |
| |
| |
NEN 3386
In 1974 is een dergelijke poging gedaan met de nen 3386 van het Nederlands Normalisatie Instituut. Het betreft hier een ‘Woordenlijst Gegevensverwerking’ die werd samengesteld door een commissie van taalkundigen en vakspecialisten. Zoals de titel al zegt, worden in deze norm alleen de termen op het gebied van de gegevensverwerking verklaard. Dus niet de termen die betrekking hebben op elektronische tekstverwerkers en informatiesystemen, en dit zijn juist de gebieden die de afgelopen tien jaar sterk zijn ontwikkeld. De woordverklaringen in deze nen 3386 zijn dan ook gericht op mensen uit het vak: programmeurs en technici. De typische taalproblemen van de zogenaamde eindgebruiker, de doorsnee-Nederlander, worden met deze norm niet opgelost, maar dat was er waarschijnlijk ook niet de bedoeling van. Het Nederlands Normalisatie Instituut verwacht niet dat het binnenkort uitkomt met een verbeterde editie van de nen 3386, laat staan een Woordenlijst Tekst- en Informatieverwerking.
| |
INK en de strijd tegen de verwarring
In het najaar van 1983 wordt onder auspiciën van het Amsterdamse redactiebureau ink Taalservice een conferentie georganiseerd, waaraan de grootste Nederlandse leveranciers van computers deelnemen. Deze conferentie heeft als ambitieus doel te komen tot een standaard-woordenlijst van computertermen. Deze opgave lijkt eenvoudiger dan zij is. Het eindresultaat hangt voor het grootste deel af van de welwillendheid van de deelnemers. Er zullen compromissen moeten worden gesloten. Vele termen die sinds jaar en dag binnen één bedrijf gangbaar zijn, zullen plaats moeten maken voor de nagestreefde algemene norm. Het is bij het ter perse gaan van dit nummer nog nauwelijks te zeggen of het uiteindelijke resultaat positief zal zijn. Het enthousiasme onder de deelnemende leveranciers is echter groot. De hoop op overeenstemming en een daaruit voortvloeiende standaard-woordenlijst, is blijkbaar groter dan de angst om vertrouwde en bedrijfsspecifieke termen te moeten opgeven.
| |
Effectief communiceren vereist eenduidigheid
Terug naar de uitgangsvraag: Moeten wij ons actief verweren tegen vreemde taalinvloeden? In de negentiende eeuw was er toch ook geen officiële commissie die, tegen de stroom van de Franse economische en politieke overheersing in, Franse uitdrukkingen uit ons spraakgebruik is gaan verwijderen?
Het verschil, zo betogen sommigen, ligt in de reikwijdte van de onderhavige invloed. Beeldschermsystemen zullen net zo'n verbreiding krijgen als de telefoon en met het bijbehorende Amerikaanse vakjargon worden opgenomen in kantoren, huiskamers en op scholen. En dit vakjargon wordt bij gebrek aan beter integraal overgenomen in de levende taal. Biedt onze taal voldoende ‘afweerstoffen’ om deze plotselinge en overstelpende toevloed van vreemde woorden om te vormen tot aanvaardbare bastaardwoorden? Wat ten slotte niet mag worden vergeten, is dat deze geïmporteerde woorden slechts ‘etiketten’ zijn van begrippen, concepten, ideeën. En als wij deze nieuwe, in Amerika ontwikkelde begrippen naar Nederland willen halen om daarmee ons voordeel te doen, dan zullen we in eerste instantie ook de aanduidingen van die begrippen moeten overnemen. Tegen deze achtergrond kan bijna niet meer over ‘taalbederf’ worden gesproken, maar nog slechts over ‘taalverrijking’. De woorden zijn weliswaar vreemd, maar de begrippen waar zij bij horen, zijn nieuw en nuttig.
Hoe dan ook, bedervend of verrijkend, deze nieuwe begrippen zullen eenduidig moeten worden benoemd opdat wij effectief kunnen blijven communiceren.
Ruud Neijndorff
ink Taalservice
(adviesbureau automatisering)
|
|