[Mededeling]
□ □ □ □ □
■ De heer D. Carr uit Groningen verwijt mij dat ik in het januarinummer u wel open oor, maar geen open oog heb toegewenst voor de ontwikkelingen in de taal. ■ Op subtiele wijze, filosofeert D. Carr, geef ik daarmee aan dat ik, zoals zovele Nederlanders, het geschreven taalgebruik van minder waarde acht. Daarmee ben ik dan mede schuldig, nog altijd aldus D. Carr, aan de tomeloze drift, Nederlanders eigen, om de toch al zo simpele spelling te gaan moderniseren, en aan het feit dat de Nederlandse literatuur niet zoveel voorstelt. ■ Het zal je allemaal maar gezegd zijn. Nu vooruit, mea culpa, open oog dan dus ook voor al die ontwikkelingen. ■ Maar dan ook: open tastzin en open neus voor diezelfde ontwikkelingen. Want ik zou niet graag het odium op mij laden dat ik minachting koester voor de non-verbale aspecten in ons communicatiesysteem. ■ Blijkt dat nog niet genoeg te zijn, dan roep ik stank voor dank. Over armoede van de Nederlandse taal gesproken: men kan natuurlijk zijn roes uitslapen, maar dat is dan ook het enige wat men kan uitslapen. Ik kan mijn verdriet wel uitpraten, maar niet uitslapen. ■ Ik kan mijn woede uitgillen, maar alweer niet uitslapen.
■ De moraal: laten we zuinig zijn op onze roes. ■ Heel vaag voel ik dat het uitslapen van de roes ook iets met rust roest te maken heeft. Ik stel voor dat we in ons Nederlandse vocabulair roesrust opnemen in een nader te definiëren betekenis. ■ B.J. Mansvelt Beek uit Am'dam (spelling is van BJMB, niet door mij verzonnen) veronderstelt dat het kinderlijke dat zeg ik lekker niet (bijwoord van leedvermaak; zie het januarinummer) op volwassen leeftijd vervangen wordt door dat heb ik mooi niet verteld.
■ Dat zou best wel eens kunnen (voordat allerhande lezers ongerust bij de redactie informeren of PCUdB helemaal van de ratten besnuffeld is door modieuze afbraaktaal als best wel te bezigen: ook dat zou best het geval kunnen zijn), maar onze onderzoekingen inzake taal en leedvermaak leiden thans tot een onvermoed fijnzinnig onderscheid: het kinderlijke lekker drukt leedvermaak uit ten opzichte van een derde persoon die niet bij de conversatie aanwezig is. ■ Hierbij komt dat volgens mij mooi in de door BJMB gesignaleerde gebruikssfeer van veel recentere datum is dan het kinderlijke lekker. ■ Ik althans heb het in mijn puberteitsjaren zonder lekker moeten doen (dat voor mij taboe was) maar ook zonder mooi dat in die nuance nog niet gebruikt werd. ■ Ik hoop mede namens BJMB te spreken als ik concludeer dat er een zeker ogenblik in de taalontwikkeling geweest moet zijn dat het ontbreken van lekker als een gemis werd gevoeld, dat het gebruik ervan als toch ietwat te direct werd ervaren, en dat mooi die plaats heeft opgevuld. ■ En nu blijkt de onrechtvaardigheid van het eerder besproken verwijt van D. Carr wel extra duidelijk: de eerste keer dat ik bewust mooi heb gesignaleerd in de boven aangehaalde betekenis, kwam dat mij onder ogen en niet ter ore.
■ In een of andere advertentie voor ik geloof een merk shag vertelde iemand in koeien van letters mooi dat ik er meteen tien van heb gerold, terwijl zijn buurman, de leenheer dus, ingespannen naar een voetbalwedstrijd stond te kijken. ■ Ik wil maar zeggen: open oog blijkt dikwijls toch nog gemakkelijker te zijn dan open oor. ■ Ook weer zoiets. In het reeds gewraakte januarinummer verwijt een lezeres mij evengoed in de zin Evengoed van harte misbruikt te hebben. Toch, betoogt zij, is toch ook een goed woord? Natuurlijk, lezeres. Sterker nog, evengoed.
Maar toch. ■ Ik bedoel eigenlijk: wat drijft mensen ertoe, te denken dat woorden of woordcombinaties niet gaandeweg in een andere betekenis gebruikt kunnen worden. Wie dit soort verschijnselen taalverarming danwel -verloedering noemt, zal erin dienen te berusten dat de hele taalgeschiedenis één groot verarmings- en verloederingsproces is. ■ En nu. Bij mijn weten stond er in de vierkantjesrubriek van januari maar één echte fout: ergens (u zoekt maar uit waar) stond Engels waar Frans had moeten staan. Geen hond die het gemerkt heeft. ■ Enfin.
PCUdB