Van Woord tot Woord
Duits brood in een Franse omgeving
Ook ik heb een paar maanden geleden een kerststol gehaald bij de bakker en geen weihnachtsstol Kielich (zie zijn reactie op mijn decemberbijdrage hiernaast) heeft gelijk als hij zegt dat kerststol een zeer aanvaardbaar woord is, maar hij draaft wel een beetje door. Mogelijke nieuwvormingen als ‘Osterbrood, Pfingstappel en Neujahrskoek’ zijn absoluut niet op één lijn te stellen met het verouderde woord weihnachtsstol. Een woordmisbaksel volgens de heer Kielich. Zo zou ik één van de ontwikkelingsfasen van een woordvorm niet durven noemen. Ik geef toe dat het niet zo'n elegant woord is in onze taal, maar dat zal ook wel de reden zijn dat de ontwikkeling niet in de genoemde fase is blijven steken.
De kerststol is als broodsoort uit Duitsland afkomstig en bestaat in ons land nog niet zo erg lang. Ik denk niet veel langer dan een jaar of veertig.
Kielich beweert dat -stol Nederlands is. Dat is juist, maar als broodbenaming is stol een zeer jonge vernederlandsing van het Duitse Stolle. In het wnt, waar de woorden beginnend met -k en met -s al decenniën geleden beschreven zijn treft men noch de broodnaam stol aan, noch de samenstelling kerststol. Wel kerstbrood en kerstwegge. Wegge, stoet, mik en bol zijn oude broodbenamingen. Stol niet. In het wnt is wel het homoniem stol opgenomen, dat ‘klomp’, ‘kluit’, ‘brok’ of ‘stuk’ betekent en alleen nog maar regionaal voorkomt. Van Dale (1976) vermeldt naast dit homoniem het woord (kerst)stol zonder nader commentaar en spreekt niet over weihnachtsstol In Koenen (1971) daarentegen vindt men zowel Weihnachtsstol(le) ‘(Du. kerstbrood)’ als stol/kerststol ‘(Du. luxebrood)’.
Het Duitse woord Stolle betekende ‘stut’ of ‘steunbalk’. Vandaar werd het de benaming van brood in de vorm van een balk, dat met kerstmis werd gebakken als symbool van het in luiers gewikkelde kerstkind.
In mijn jeugd was men er zich nog terdege van bewust dat het een Duits brood was. Kerststol hoorde je niet. Het karakteristiek gevormde brood vol rozijnen, krenten, sukade en spijs werd uitsluitend weihnachtsstol of stol genoemd. Via dit brood was Weihnachten het eerste Duitse woord dat ik leerde kennen. Wat de woordvorm van Weihnachtsstolle betreft heeft eerst het tweede deel van de samenstelling zich qua klank aan het Nederlands aangepast en is vervolgens het eerste deel vertaald. Al gauw kon stol ook als eenledig woord optreden, steeds in de betekenis ‘kerststol’. Maar het lijkt of die specifieke betekenis aan het verdwijnen is. Baksels die voorheen aan bepaalde hoogtijdagen verbonden waren, worden steeds meer door het jaar heen gegeten. Vorige week nog hoorde ik bij een bakker in Utrecht een mevrouw een rozijnenstol bestellen. Toen ik verbaasd tegen het winkelmeisje opmerkte dat dat toch kerstbrood was, antwoordde zij dat ze het op vrijdag en zaterdag altijd hadden. Het lijkt erop dat stol een gebruikelijke benaming begint te worden van langwerpig, ‘dichtgeklapt’ luxebrood.
Van kerststol naar bakkerij is maar een klein stapje. Bakkerij is de plaats waar men bakt en braderij was vroeger de plaats waar men braadde. Nu is braderij de Zuidnederlandse variant van het ons bekende woord braderie. En dit brengt me tot een commentaar op een andere reactie in dit nummer van ons maandblad en tot een kleine beschouwing over de achtervoegsels -ie/-ij en -erie/-erij. Er werden al vanaf de middeleeuwen in het Nederlands heel wat woorden op -ie of -erie aan het Frans ontleend. Bijvoorbeeld astronomie, abbedie, gendarmerie, coquetterie. Het suffix -erie kreeg een grote populariteit en werd vaak met inheemse woorden/stammen verbonden. Zo ontstonden b.v. toverie en weverie. In later Nederlands ontwikkelde -ie/-erie zich tot -ij/-erij, maar bij de leenwoorden is vaak bij hernieuwde ontlening de -ij-vorm weer verdrongen door -ie. We spreken van abdij en van profetie. Soms zijn er dubbelvormen zoals bij selderie en selderij of - met verschil in betekenis - bij galerie en galerij.
H.E. Kater (zie blz. 149 van de vorige jaargang) laakt de neiging die er in Eindhoven blijkt te bestaan om het achtervoegsel -erie achter bestaande Nederlandse woorden te plaatsen. Hij noemt in dat verband bedderie. Maar die tendens valt al vanaf het Middel-