Het Gezegde & Co.
Het is nu vijftien jaar geleden dat ik, als eerstejaars student Nederlands, college kreeg over het begrip abn, Algemeen Beschaafd Nederlands. Er is sindsdien veel veranderd. Bijvoorbeeld dat ik nu zelf zulke colleges geef. Ik leg nu ieder jaar uit wat abn is. Dat vind ik moeilijk, het lukt me slecht. Misschien komt het doordat ik minder goed les geef. Maar dat is dan niet de enige oorzaak. Er is meer veranderd dan dat goede docenten zijn opgevolgd door slechte. Bij de studenten is ook veel veranderd. Destijds werd het begrip abn uitgelegd aan abn-sprekers, en tegenwoordig is de helft van alle studenten geen abn-spreker. Daar zit een groot deel van de moeilijkheid.
Wat wel en wat niet abn is (of was), daarover hoeft niemand me wat wijs te maken. Ik weet het blindelings, en ik merk iedere afwijking ter linker of ter rechter zijde onmiddellijk op. Dat komt niet door mijn studie, maar door mijn opvoeding: groot gebracht in kleine burgermanskring, waar ‘netjes’ praten hoog in 't vaandel stond. Later pas, tijdens de studie, heb ik het verband tussen het een en het ander leren zien. Sindsdien ben ik verdeeld. Enerzijds mijn zeer diepgewortelde onverdraagzaamheid jegens afwijkingen van de abn-norm, anderzijds mijn door de studie gewonnen liberaliteit en relativisme.
Opvallend is tegenwoordig, hoe het Nederlandse populaire lied, het levenslied, gezongen wordt. De uitspraak is strijk en zet niet-abn. Ik heb geen grammofoonplaten met overeenkomstige liederen van vijftien jaar geleden, en kan dus niet mijn indrukken bevestigen, maar ik meen toch dat er destijds op de plaat en voor de radio abn gezongen werd. Uitzonderingen zijn er altijd geweest: lang geleden al een Louis Davids, en ook carnavalsliederen. Dan werd opzettelijk niet-abn gezongen. Maar wat we nu horen is, dunkt me, geen opzettelijke afwijking van de abn-norm. Die norm is er onbekend.
Het abn, wezenlijk een norm voor uitspraak en woordkeus, niet voor zinsbouw of woordvorming, heeft een kleine eeuw gefunctioneerd tegenover de dialecten. Tachtig jaar geleden trof je het aan in de steden van het westen, het onderscheidde zich vooral van plattelandsdialecten en van de stadsdialecten elders in het land. Tegenwoordig vind je abn in alle hoeken van Nederland en België, maar onderscheidt het zich bovenal van het taalgebruik van lagere milieus. De frontlinie is dus niet alleen opgeschoven, ze is ook heel anders komen te liggen, abn staat nu niet meer in de eerste plaats tegenover het dialect, maar tegenover het taalgebruik van andere sociale kringen. Het is maar zeer de vraag, of het abn aan dit nieuwe front dezelfde wervingskracht heeft als het voorheen had op dialectsprekers.
Ten onrechte wordt vaak Vlaams-België voorbeeldig genoemd. Daar is de zorg voor het abn en de energie besteed aan de verbreiding ervan veel groter dan in Nederland. Dat is onloochenbaar. Maar het komt door de ongelijke omstandigheden. Men kan de Vlamingen gelukkig prijzen dat hun streven succesvol is, maar men kan niet zeggen dat zij doen wat wij nalaten. Zij doen wat in Nederland niet meer gedaan hoeft te worden. Terwijl wij...
Wij??? Wie zijn dat? De Nederlandse abn-sprekers? De beschaafde Nederlanders? Mijn Amsterdamse studenten, aanstaande neerlandici dus? De in Tilburg opgeleide taalconsulenten? Ik neem aan dat die Tilburgse studenten niet zo veel anders spreken dan hun Amsterdamse collega's. Geen van beide krijgt les in abn-uitspraak. Wat vermoedelijk dan ook zinloos zou zijn. Wie zijn die wij?
De waarde van een standaardtaal die in het hele land bruikbaar is, lijkt me evident. Lange tijd heeft het abn succes gehad doordat het hiermee adverteren kon. Tegenwoordig zijn er ook andere varianten van het Nederlands die hetzelfde kunnen. Dit vermindert de exclusieve verdienste van het abn. De waarde van een standaardtaal die in alle maatschappelijke kringen bruikbaar is, is minder evident, aangezien de verstaanbaarheid hier zelden problemen oproept. Of is het nog anders: we hebben wel het taalverschil van streek tot streek willen overbruggen, maar willen niet het taalverschil tussen diverse sociale geledingen kwijt...?
Bij de m.o.-examens Nederlands was er tot voor kort het onderdeel ‘lezen’. De kandidaat moest ten overstaan van twee examinatoren iets voorlezen. Er werd ongeveer vijf minuten voor uitgetrokken. Klonk er te veel Achterhoeks, te veel Zeeuws doorheen, dan kreeg hij een onvoldoende voor dit onderdeel. Het is afgeschaft. Terecht. Niet doordat huidige examencommissies minder streng oordeelden, maar omdat er geen onvoldoendes meer behaald werden.
Wie de geschiedenis van het abn wil beschrijven, moet opschieten. Over vijfentwintig jaar, hooguit, weet niemand meer wat het was. Er is een geweldig aantal publikaties over het abn, maar daaruit zul je het niet leren. De toekomstige onderzoeker zal er net zo vreemd tegenover staan, als wij tegenover 19de-eeuwse taalideeën. Of als het lukte, dan zou er een boek geschreven worden dat gedoemd is tot onbegrepenheid.
J.M. van der Horst