Kindertaal (II)
De eenwoordzin
In het december-nummer is iets verteld over de taalontwikkeling in het eerste levensjaar. Een kind praat dan nog niet echt, maar produceert allerlei brabbelklanken. En geleidelijk aan uit het alleen maar díe klanken en intonatiepatronen die het in zijn omgeving hoort, het zogenaamde ‘sociaal brabbelen’. Dan, plotseling komen de eerste woordjes, meestal omstreeks de eerste verjaardag.
Hoe weten we nu dat een kind een woord heeft geuit? Wat is het verschil tussen het gebrabbelde ‘mama’ en het woord ‘mama’? Het belangrijkste kenmerk van een woord is in dit geval het symbolisch karakter. Een woord is - in tegenstelling tot een brabbeluiting - niet meer aan één bepaalde situatie gebonden.
Wanneer het kind alleen maar ‘mama’ roept, wanneer het mama ziet, dan is zo'n klankgroep gebonden aan de situatie. Maar zegt het kind ook ‘mama’ terwijl mama niet in de buurt is, dan spreken we van een woord. Bij een van mijn dochters merkte ik dat op de volgende manier. Ze had boven met haar pop gespeeld, maar was zonder pop door mama mee naar beneden genomen. Nadat ze wat te drinken had gekregen liep ze plotseling naar de deur, en riep ‘pô!’, daarmee kennelijk bedoelend: ik wil mijn pop.
Naast de ‘symboolfunctie’ zijn er nog andere voorwaarden waaraan moet worden voldaan. Ten eerste moet de klankgroep min of meer constant zijn. Wanneer de pop de ene keer ‘pô’ en de andere keer ‘opop’ of ‘op’ heet, noemen we zo'n uiting nog geen woord. Ten tweede moet de klankgroep steeds hetzelfde benoemen. Wanneer pô ook gebruikt wordt voor de blokken of de hond, dan zijn de betekenissen te uiteenlopend. Uiteraard komt het vaak voor dat de betekenis anders of vager is. Onze tweede dochter zei lange tijd ‘woef’ tegen een hond en alle dieren die groter waren, terwijl ‘mauw’ gebruikt werd voor alle kleinere dieren.
Zo ook zei Auke ‘aaph’ tegen alle knuffelbeesten en poppen, omdat zijn lievelingsbeest een aap is. Maar de klankgroep ‘aaph’ noemen we een woord, omdat Auke ook ‘aaph’ zegt als hij zijn aap kwijt is. Je zou kunnen zeggen dat het concept ‘aap’ in z'n hoofd aanwezig is.
Hoewel er in deze fase steeds enkele woordjes worden geuit, spreken we toch van eenwoordzin. De eerste woorden hebben namelijk dezelfde functie als zinnen. Wanneer een kind ‘bal’ zegt, bedoelt het bijvoorbeeld ‘Daar is de bal’. Een andere intonatie ‘bal?’ kan betekenen ‘Mama, gooi de bal’. Zo ook wordt met ‘bal!’ bedoeld ‘Ik wil die bal hebben’.
Na het uiten van de eerste woorden gaat de ontwikkeling heel snel. Ouders stellen soms verbaasd vast dat hun kind in twee weken wel vijf woorden heeft geleerd. Heel bekend is dat er ook na zo'n snelle start een periode van relatieve stilstand volgt. De taalontwikkeling gaat in horten en stoten, en is ook afhankelijk van ontwikkelingen op ander niveau. Wanneer bijvoorbeeld een kind van 14 maanden voor het eerst op het balkon mag spelen, heeft het zoveel afleiding dat het ‘vergeet’ te praten.
Ter illustratie volgt hier de woordenschat van de drie taalgebruikertjes in mijn directe omgeving toen ze 15 maanden oud waren.
De woorden in deze lijsten zijn terwille van de overzichtelijkheid opgedeeld in de rubrieken: 1. verzorgers, 2. eten en drinken, 3. speelgoed, 4. dieren, 5. handelingen, 6. uitroepen. In deze lijst is geen rekening gehouden met de volgorde waarin de woordjes werden geleerd. We weten het ook alleen nog maar van de eerste twee woordjes. Maaike: papa, mama; Brechtje: mama, papa en Auke: aaph, bâ.
Het opstellen van dit soort lijsten is trouwens een lastig karwei. Alle drie kinderen zeiden ook iets wat op ‘nee’ leek: ‘nih’, maar we konden er geen betekenis in ontdekken. Sommige uitroepen werden frequent gebruikt, maar we hoorden ook nog klankcombinaties die aan de brabbelfase deden denken, met soms de functie van een uitroep. Zo zei Auke vaak ‘akke’ of ‘Auke’ zonder dat hij door had dat dit zijn eigen naam was. Ook is de kans groot dat alleen de ouders sommige woorden herkennen. Maaike bijvoorbeeld sprak ‘poez’ uit met de lippen in de stand van de ‘ie’. Verder blijft het onderscheid tussen woord en standaardreactie bijzonder moeilijk. Zo zei Maaike steevast ‘sow-sow’ wanneer we in het bekende kinderliedje toekwamen aan de regel ‘Zo gaan de scheepjes voorbij’. Opvallend is dat sommige woorden een engere of ruimere betekenis hebben dan in de volwassenentaal. Brechtje gebruikte ‘bij’ alleen in de betekenis ‘ik wil bij jou op de stoel zitten’; ‘uit’ werd door haar gebruikt in drie situaties: a. het boek is/moet dicht; b. ik wil eruit (meestal uit de kinderstoel) en c. ik wil bij je op
Maaike |
Brechtje |
Auke |
1. papa |
papa |
papa |
mama |
mama |
mama |
|
|
ia (Ria, de oppas) |
2. sése (eten) |
ete (eten) |
koe (koekje) |
koeke (koekje) |
appu (appel) |
ap (drinken) |
vla |
ka (kaas) |
ije (ijsje) |
3. pô (pop) |
oto (auto) |
aaph (aap, pop) |
bal |
|
bâ (bal) |
toe-toe (speelgoedauto) |
|
kam |
kôke (knoopje) |
|
|
boem (bloem) |
|
|
4. poez (poes) |
poe (poes) |
woe (hond) |
woef (hond) |
woef (hond) |
|
bih (beer) |
bè (schaap) |
|
pa (paard) |
piepie (vogel) |
|
koe (koe) |
tôtô (tok-tok, kip) |
|
bè |
}alle grote dieren |
|
boe |
}alle grote dieren |
|
5. |
aai (aaien) |
aaie (aaien) |
|
heppe! (hebben) |
dada (wuiven) |
|
bij |
|
|
uit |
uit |
|
op |
op |
6. boem! (als iets valt) |
boem |
boem |
mô èè (mooi hè!) |
bah |
ook (ik wil ook) |
foei |
|
|
wè (weg) |
|
|