Het Rijmschap
tevreden met het licht dat minderde
op de gezichten van de kinderen
Twee alerte lezers hebben me betrapt op een leemte in mijn poëziekennis. Het gedicht dat ik ergens afgedrukt had gezien, in zijn geheel toegeschreven aan één persoon, blijkt voor zevenachtste te bestaan uit een sonnet van die persoon, waaraan later een distichon is toegevoegd door J. van Hattum (schrijft me de een) of G. Achterberg (volgens de ander). Zoals ik elders al te boek stelde, is mijn omgang met de dichtkunst noch druk noch hartelijk. Met versificatie ben ik aardig vertrouwd, en in 4+4+3+3 regels herken ik heus wel een sonnetvorm. Ook zag ik dat de twee regels daaronder even harmonisch aansloten als een pluimstaart aan een kikvors; ik had echter geen reden om te betwijfelen dat juist deze dichter G.A. daarvoor zou terugschrikken.
Elke keer als ik hem genoemd zie of hoor, is dat met een fanfarestoot. De twee briefschrijvers nemen me dan ook erg kwalijk dat ik een ander geluid over hem maak.
Inmiddels heb ik 's mans november in handen gekregen (zie citaat hierboven) en ik trek mijn adjectief in. Erbarmelijk impliceert namelijk erbarmen, deernis, een soort van droeve sympathie; en daar heeft G.A. geen recht op. Over het rijmwerk wil ik het niet eens hebben, wel over de tekst. Lees bovenstaande regels eens zonder floers voor de ogen. Ga eens na wat ze u in feite voor dienst bewijzen. Ze betreffen de nederige dagen van november (die grijze zijn als een emmer), en het is een mededeling van niks. Nee, dan de zelfbewuste meidagen - die nemen alleen genoegen met het licht dat glunderde op de achterwerken van de runderen. En kom me niet aan met Sim sala bim! of Poëzie! om te suggereren dat hier getoverd wordt. Als sfeertekening is het ook weinig zaaks. Goed, we stappen af van de stilist en bekijken G.A. als denker. Ichthyologie, dat belooft wat; dat moet wel scherpzinnig zijn.
... voor 't eerst verbonden / de eeuwig onderbroken schakeling. Kletspraat. Een schakeling verbindt. Rangorde tussen mens en hagedis. Baarlijke nonsens; elke scholier weet beter. Bij dit besef mogen wij doen alsof / de reeks naar boven toe hetzelfde is. Pover Nederlands, en bovendien is de reeks blijkens het vervolg niet ‘naar boven toe hetzelfde’.
Zo zijn er nog meer beurse plekken in dit sonnet, maar och.
H.H. Polzer
Met genoegen schep ik even wat orde op de Rijmschapschappen.
Het sonnet Ichthyologie (met de tweeregelige vissestaart van onduidelijke herkomst) kunt u nalezen in het december-nummer 1982 van ot en het gedicht November kunt u vinden in de bundel Vergeetboek (1961). Nog eens twee regels van dat laatste gedicht:
Verwintering gaat zienderogen door.
De eerste kouwe handen komen voor.
Het Tentamen Analyse Poëzie (Fens/ Vos) voor Eerstejaars Neerlandici te Nijmegen draaide vorig jaar december geheel om November. Gossiemikkie, dacht ik, wat is het alweer lang geleden dat ikzelf tentamen deed in Close Reading en Letterkundige Tekstinterpretatie! Hoe verfrissend vond ik de aanduiding Analyse Poëzie. En hoe vriendelijk, bedacht ik, zijn de formuleringen van de docenten tegenwoordig: ‘Hieronder treft u een aantal stellingen, vragen en opdrachten aan bij bovenstaand gedicht. Reageer hierop zo beknopt mogelijk. Succes!’
4. ‘De eerste kouwe handen’ worden voorgesteld als een cyclisch natuurverschijnsel.
Zou ik nog acceptabel weten te reageren op een dergelijke stelling, vroeg ik me af. Vast wel! Ik zou de stelling onderschrijven. U kent toch allemaal de gebruikelijke examensituatie waarbij de examinandus zijn scherprechter taxeert en in zichzelf mompelt: ‘Niet wat ik vind, maar wat hij wil horen.’
8. Signaleer en benoem vijf klank- en rijmverschijnselen in de tekst.
Wat willen Fens/Vos horen? Een hartgrondig ‘foei’ of een inventarisatie van mannelijke, vrouwelijke en onzijdige rijmen, alliteraties, assonanties, enzovoorts? Als u het antwoord weet op die vraag, zou u, net als ik, in Nijmegen louter dikke voldoendes halen.
Ivo de Wijs