Op zolder en andere burengeruchten
Buren kletsen graag over elkaar zonder zich erg te verdiepen in elkaars werkelijkheid. In Onze Taal van oktober 1981 vertelt H. Buurman over de zogenaamd Vlaamse zegswijze ‘op zolder kopen’, die hij aangetroffen heeft in het Algemeen Dagblad. Ik geloof dat hij met zijn tweede verklaring daarvan de spijker op de kop slaat: de Nederlandse verslaggever heeft ‘soldes’ verkeerd verstaan - in nederlandstalig België inderdaad nog steeds gebruikelijk voor ‘koopjes’, ook in spellingen als ‘solden’ en ‘soldens’ - en er ‘zolder’ van gemaakt.
In Noord en Zuid lacht men zich te pletter of groen om mekaars taal. ‘Mekaars taal’ betekent dan wel: ‘Vlaams’ zoals een ‘Hollander’ denkt dat het eruit ziet en ‘Hollands’ zoals een ‘Vlaming’ denkt dat het klinkt.
De Belg die een Nederlander nadoet reutelt vijfentwintig keer op tien woorden nou en bezorgt zichzelf een fatale keelontsteking met een keihard schurende uitspraak van de ‘g’ of ‘ch’. In het Bels Hollands bestaan geen stemhebbende beginmedeklinkers meer, zodat seg sus sanik nou effe niet soow chierende chein cheeft.
Ook herkent men in België de nageaapte Nederlander aan de Haagse ‘aa’ die blaat als een schaap en dan ook meer lijkt op een vieze ‘ee’ met een dooievogeltjessmaak in de mond. Het Belze Hollands moet verder een fel verbasterd idioom zijn, geëncanailleerd als het is met Duitse, Franse en Engelse woorden. Daartegenover houdt de Belze Hollander zijn oeroude moederspraak in ere door zijn maniakale verliefdheid op verkleinwoordjes. In een zinnetje mag er geen zelfstandig naamwoordje voorkomen of het dingetje krijgt een uitgangetje meetjes. Ademnood krijgen ze er niet van; ze ratelen en ratelen, sneller dan de telex.
Veel Belgen durven hun hoofd erop te verwedden, dat geen Nederlander nog de klankverbinding ‘s’ plus ‘ch’ plus ‘r’ kan uitspreken, zoals in ‘schrijven’ dat dan ‘srijven’ wordt. Hadden de Vlamingen in 1302 niet tegen de Fransen maar tegen de Nederlanders gevochten, dan was hun herkenningsteken niet ‘Schild en Vriend’ geweest maar ‘Schrijven is Schrappen’.
Het Vlaams zoals Nederlanders het in hun bol halen dat het gesproken wordt, vertoont soortgelijke trekken waarvan pretletters als Van Duin en Cox overgaarne gebruik maken. Dank zij Michel van der Plas doet ook ‘Polleke, de keizer van Vuilpanne’ het nog steeds. Zulke figuren strooien in elke zin kwiestieg tiepies Vlaamsche woorden rond, zoals daar zijn: allee, alla, awel, tiens, zulle enzunne. Of ze brouwen Hollands Vlaams met kombinaties als ‘alla zulle’, ‘een pint vatten’, ‘hedde ge genen honger, zunne’.
Purismen vormen eveneens gewild voer voor de zich besassende lachers, zoals de droogzwierder in plaats van de centrifuge. Heel wat Nederlanders besterven het als de Vlaam een stortbad neemt onder de douche. Natuurlijk verplaatst een Hollandse Vlaam zich niet meer op een trottinette, maar op een ‘avveseerplèngske’, dus in schoon Vlaams avanceerplankske, oftewel step.
Ten slotte klinken luide Hollands Vlaamse klanken als de sterk ratelende en rollende ‘r’ (u weet wel, die van de krullenkrabbende kat die iets op de trap verloren was), de zachte niet-gorgelende ‘g’, de tamelijk lange ‘i’ in een woord als ‘kindje’ en de hele lange in een woord als ‘bier’.
Boven en beneden de Nederlands-Belgische grens speelt men hetzelfde burenspelletje. Gooi wat (vermeende) taaleigenaardigheden van de buur op een lekkere hoop, roer ze om tot een sappige puree en dien bloedheet op. Da's leuk en plezant, want lachen met iemand anders maakt je groter dan die ander. Ieder meent uit betere klei getrokken te zijn dan buurman.
U en ik echter, wij weten natuurlijk wel, dat Belgen niet met een bord voor hun kop lopen, maar met een frietzak en Nederlanders met een bunker.
M. Baeijens
docent taalkunde
Moller Instituut Tilburg