Gesprekken met Nederlanders
De derde oorzaak die het goed leren spreken van Nederlands bemoeilijkt, heeft te maken met de situatie waarin de meeste gesprekken tussen gastarbeiders en Nederlanders plaats vinden. Die situaties lenen zich veelal niet tot gissen en proberen: het zijn immers onderhandelingen over aankopen of over het werk. Een voorbeeld is de volgende onderhandeling tussen een Nederlandse schoonmaakbaas en twee Marokkanen, waar ik toevallig bij was. Die verliep ongeveer zo:
Baas: ‘dinsdag en donderdag komen hier’
Marokkaan: ‘eh ja’
Baas: ‘jullie begrijpen? Dinsdag! Is morgen!’
Marokkaan: ‘ja ja, morgen’
Baas: ‘èn donderdag, zes uur komen; jij zes uur niet komen, bellen’ etc.
In zo'n gesprek staat er voor de gastarbeiders veel op het spel. Hij kan zijn baan verliezen als hij iets verkeerd begrijpt. Uiteraard ontbreken dan tijd en lust voor experimenten met nieuwe Nederlandse zinsvormen. Bovendien moet de gastarbeider voortdurend in het oog houden dat zijn baas met zijn wezenlijk tegengestelde belangen voordeel kan trekken uit alles wat de gastarbeider mis doet. Daardoor zakt de lust tot experimenteren tot het nulpunt. Dergelijke gesprekken hebben geen enkel positief effect op de taalverwerving. Die blijft rudimentair.
Aan het weergegeven gesprekje kunnen we ook de laatste mogelijke oorzaak van het blijvend slechte Nederlands demonstreren: de taal van de Nederlanders zelf. Die taal is voor de anderstalige zo belangrijk omdat hij op grond daarvan tot gissingen over de juiste struktuur van het Nederlands moet komen. Is die taal fout, dan is die voor dat doel waardeloos. Er is een aantal oorzaken voor het gebruik van krom Nederlands door de Nederlanders zelf geopperd, waarvan ik er twee wil noemen. Laten we beginnen met het goede in de mens. Er zijn Nederlanders die merken dat ze niet worden begrepen als ze gewoon praten. Die gaan daarom over op iets korters en duidelijkers. Ze maken dan echter geen verschil tussen langzaam, kort en duidelijk aan de ene kant, en te kort (dus: onakseptabel) aan de andere kant.
Er is waarschijnlijk ook een andere, minder aardige oorzaak: de negatieve houding van de spreker ten opzichte van de gastarbeiders. Het is geen geheim dat er groepen Nederlanders zijn die geen hoge dunk hebben van de gastarbeiders. Die zouden het kromme taaltje wel eens kunnen gebruiken omdat ze denken dat gastarbeiders ongeschikt zijn (of te dom) voor beter Nederlands. Het gebruik over en weer van het kromme Nederlands kan dan onderdeel worden van een verstarrend ritueel. Zoiets te denken is minder boosaardig dan het lijkt. In sommige andere culturen vinden we namelijk ook dat ondergeschikten (slaven of vrouwen) zich moeten bedienen van een omslachtige, onbeholpen vorm van taalgebruik, terwijl alleen de heersers elegant en snel mogen spreken. Daar komt nog bij dat veel mensen een erg direkte relatie leggen tussen de (onbeholpen) vorm van taal en de inhoud daarvan. Ze kunnen zich niet voorstellen dat iemand waardevolle meningen ventileert in zinnen die niet door de beugel kunnen. Hoezeer, tenslotte, dit kromme spreken van de Nederlanders zèlf te maken heeft met de lage achting die ze de gastarbeider toedragen, blijkt wel uit de manier waarop andere anderstaligen toegesproken worden. Ik denk dan aan ‘televisiepersonalities’ die geen moeite doen om hun engelstalige(?) achtergrond te onderdrukken. Die (en ook wij) zouden vreemd opkijken, als ze werden toegesproken op de manier van de baas tegen de Marokkanen!
Kortom, de anderstalige die Nederlands leert, heeft het niet gemakkelijk. We kunnen hem daarbij helpen. In de eerste plaats door weerstand te bieden aan de verleiding om over te stappen op krom Nederlands. In de tweede plaats door in gesprekken rustig, duidelijk en in korte zinnen te spreken.
F. Jansen
Afd. Nederlands
Moller Instituut Tilburg