Van Woord tot Woord
Een uniek Nederlands woord
De vijftigste jaargang van Onze Taal is bijna ten einde en daarmee ook de serie over onze getallen. Dit wordt de op een na laatste aflevering. De naam vijftig is verklaard, de getallen één tot en met tien zijn behandeld en u weet van alles over talstelsels. Tot twaalf was ik echter nog niet gekomen.
De getallen dertien tot en met negentien hebben doorzichtige namen, maar elf en twaalf niet. Oorspronkelijk moeten de vormen een-lif en twa-lif zijn geweest: ‘één blijft over’ en ‘twee blijven over’. Elf en twaalf laten duidelijk zien dat de oude Germaanse getallenreeks slechts tot tien liep. Wat verder kwam ‘bleef over’, ging een klein stukje over de getallengrens heen, vormde een enkel- of tweevoudige toegift. Het getal twaalf speelt in het volksleven, in de handel, in het recht en in onze tijdrekening een grote rol. Een jaar heeft twaalf maanden en een dag twaalf uren. Op IJsland vormden twaalf mannen een juridische macht. Uit de christelijke godsdienst kennen wij de twaalf apostelen, uit de Romeinse sagen de twaalf gieren die aan Romulus als teken verschenen en uit de Griekse verhalen van Homerus de twaalf schepen van Ajax en van Odysseus. Veel Oudgermaanse rechtsboeken bevatten boetebepalingen die uitgaan van het grondtal twaalf en in de handel spreekt men van een groot honderd (Duits: Grosshundert, Engels: long hundred), d.w.z. honderd, gebaseerd op het getal twaalf, dus 120.
In Engeland wordt nog steeds gebruik gemaakt van de Romeinse lengtematen (1 foot = 12 inches) en tot voor kort hanteerde men er de muntvoet van Karel de Grote uit 780, waarbij een pond werd verdeeld in 20 schellingen en een schelling in 12 penningen. Een pond was dus 240 penningen. Dit muntstelsel was in de Middeleeuwen in veel landen algemeen gangbaar. Ook in Frankrijk bevatte een livre 20 sou en een sou 12 denier. Een sou werd dan ook een douzain (afgeleid van douze = twaalf) genoemd. De Franse benaming douzaine voor ‘hoeveelheid van twaalf’ werd vernederlandst tot dozijn. En aan een grosse douzaine, een ‘groot dozijn’, twaalf dozijnen, danken wij ons woord gros.
Men kan zich afvragen waarom twaalf zo'n populair getal was/is. Enerzijds zal de gemakkelijke deelbaarheid daarmee te maken hebben: twaalf is door meer getallen deelbaar dan tien, wat bij geldeenheden en lengtematen praktisch kan zijn. Men moet echter ook rekening houden met het gebruik van de toegift. Vele volkeren kennen de toegift, vooral in de handel en als het gaat om termijnen in het recht. Zo kwamen uitdrukkingen als ‘over acht dagen’ en ‘na jaar en dag’ tot stand. Ook in ‘1001 nacht’ en in de Franse zegswijze ‘quinze jours’ voor ‘veertien dagen’ vindt men de toegift. Nauw verbonden met twaalf is zestig, de helft van een groot honderd. Een zestigtal is een schok. Het woord schok wordt ook wel gebruikt voor een twintigtal. Deze betekenisverschuiving is te vergelijken met die van snees (een hoeveelheid van twintig of van twaalf). Een schok betekende oorspronkelijk een ‘groep van zestig schoven’. Het woord is verwant met een in sommige dialekten voorkomend woord hok dat ‘op het veld gestapeld koren’ betekent. Een schok kan opgevat worden als vijf dozijn of als vijftig met een toegift van 10.
Zestig is een belangrijk getal in de cultuurgeschiedenis. Bij de Grieken en de Romeinen werd zestig of een veelvoud van zestig (bij de Grieken meestal 360, bij de Romeinen 600) gebruikt om het onbepaalde ‘veel’ aan te geven. In het Oudhoogduitse Hildebrandslied (r. 50) leest men: ‘Ih wallota sumaro enti wintro sehstic ur lante’ = Ik zwierf zestig (= veel) zomers en winters buiten het land.
De getallen 60, 360 en 12 in onze tijdrekening zijn afkomstig van de Babyloniërs, die de astronomische wetenschap tot grote bloei brachten. 360 ontleent zijn belang aan de kringloop van de zon in ongeveer 360 dagen. De opvattingen van de Babyloniërs kwamen via Grieken en Arabieren naar West-Europa. De dag werd in twaalf gelijke dubbeluren verdeeld naar de twaalfdelige dierenriem. Het uur werd door zestig gedeeld en het daardoor ontstane kleine deeltje opnieuw door zestig. In Latijnse bewerkingen van de Arabische Almagest werden de zestigdelige breuken als volgt vertaald: ‘pars minuta prima’ en ‘pars minuta
secunda', d.w.z. het eerste en tweede kleine deeltje. Aan die Latijnse vertaling hebben wij de woorden minuut en seconde te danken.
In veel talen vormt zestig een breekpunt in de getallenreeks. De tientallen na zestig vormen hun naam op een andere wijze. Dit is bijvoorbeeld het geval in het Frans waar zeventig niet septante, maar soixante-dix is (vergelijk de Franse verandering na zestien). Ook de Germaanse talen hadden vroeger een breuk na zestig. Zo waren in het Oudengels de getallen 50, 60, 70, 80: fiftig, sixtig, hundseofontig, hundahtatig. Hundseofontig betekent 10-7-10. Het Nederlands moet zulke vormen met hund- of ant- als voorvoegsel ook hebben gekend. Deze ontwikkelden zich tot de Middelnederlandse woorden tseventich, tachtich, tneghentich. Het nog bestaande woord tachtig is de enige rest in een moderne Germaanse taal van deze oude manier om de hogere tientallen te vormen. De optelling van een schok en een snees heeft in het Nederlands een uniek woord opgeleverd!
Marlies Philippa