Variëteit en variété
Tot de woorden die u - wilt u nog meetellen - heus zult moeten gaan gebruiken, behoort het werkwoord ogen. Alle mensen en alle dingen ogen op een of andere manier; met ‘eruitzien’ en omschrijvingen daarvan dient men uiterst zuinig om te springen. Dat blijkt onder meer uit deze dagbladschepping: De 27-jarige blonde Zweedse Siw Inger kan leuk zingen en heeft een alleraardigst ‘voorkomen’. Die aanhalingstekens zijn duidelijk: voorkomen is al een wat buitenissig woord. Normaal is: ze oogt alleraardigst.
Een lezer van O.T. heeft bedenkingen tegen een geestdriftige dagbladrecensie die als volgt begint: ‘Een heel normaal ogende serie zomerconcerten met smakelijke, zelfs overbekende werken, gepresenteerd door bekende ensembles...’ Die lezer valt niet over het normaal ogende van de serie, maar over de kop boven de recensie, want die luidt: ‘Finse dirigent tilt APhO (Amsterdams Philharmonisch Orkest - MCG) boven zichzelf.’ Moet zich niet altijd op het onderwerp terugslaan, terwijl het hier duidelijk naar het lijdend voorwerp verwijst? Zo is het wellicht niet helemaal precies gesteld; ik zou een, weliswaar gewrongen, zin kunnen bedenken als: je moet hem zich laten wassen. Maar in feite heeft de lezer gelijk; de kop boven de recensie zegt niet dat, door toedoen van de dirigent, het orkest boven zichzelf uitsteeg, maar dat het boven de dirigent uitsteeg, en dat was zeker niet de bedoeling.
De vraag van een andere lezer betreft de werkwoorden die een voorvoegsel of bijwoord als voorvoegsel hebben: doorzetten, aankomen, overreiken, aanvaarden, doorlópen, dóórlopen. Deze lezer betwijfelt of een zin als ‘Goed dat hij door heeft gezet’ goed Nederlands is. Hij acht ‘Goed dat hij heeft doorgezet’ in elk geval beter. Dit houdt verband met de kwestie van de splitsbare en onsplitsbare werkwoorden. Splitsbaar zijn ze als de klemtoon op het eerste lid van de samenstelling valt: dóórlopen enz. Andere kenmerken: gescheiden persoonsvormen als loopt door, reikt over; en ge- tussen de delen van het voltooide deelwoord: doorgelopen, overgereikt. De onsplitsbare hebben het accent op het tweede of volgende lid van de samenstelling: doorlópen, aanváárden; zo ook hun persoonsvormen: doorlóópt, aanváárdt, en er komt geen ge- tussen de leden van het deelwoord: doorlópen, aanváárd. Doorzetten is een splitsbaar (scheidbaar) werkwoord. Waar de lezer eigenlijk het oog op heeft is de volgorde van de zinsdelen. Mag tussen de leden van het werkwoord een persoonsvorm of een ander zinsdeel staan? Grammaticaal is daarop niets aan te merken; er is keus in de volgorde: ‘Ik dacht dat hij al was ingestapt’ en ‘Ik dacht dat hij al in was gestapt.’ Verder lijkt het mij een zaak van persoonlijke voorkeur, met de aantekening dat sommige splitsingen mij minder fraai in de oren klinken. Zo vind ik ‘Ze zag dat hij de papieren over had willen reiken’ weinig sierlijk, vergeleken met ‘Ze zag dat hij de papieren had willen overreiken.’
Berucht is de verwarring tussen overlèggen en óverleggen geworden. Eigenlijk wonderlijk, want zó moeilijk is het niet. Maar zelfs volksvertegenwoordigers, die het ook van het woord moeten hebben, weten er niet altijd weg mee. Ze vragen de minister om bepaalde stukken te overlèggen en ze willen nader óverleg over een vraagstuk. Op dit verschijnsel vestigt de heer A.F. Schepel, kenner van het parlementaire taalgebruik, nog eens de aandacht. Hij citeert ook de volgende fraaie zin: ‘In eerste instantie werden de woningen te koop aangeboden aan de inwoners van Valkenburg of zij die met deze gemeente een sociaal-economische binding hadden.’ U kunt dat nu en dan ook lezen, b.v.: ‘Ik heb het nu over het standpunt van zij die zich tegen kernenergie verzetten’ en omgekeerd: ‘Dat offer hebben gebracht hen die wij vandaag herdenken.’ Schrijvers van