men het sedert enkele jaren intransitief, in de betekenis van: in leven blijven.
Vergroten en verkleinen kunnen mijns inziens alleen met een lijdend voorwerp gebruikt worden, maar onlangs kwam ik het eerste ook al zonder dat tegen. Vergroot de kans op een prijs, als men twee loten koopt in plaats van één? Vreemd genoeg heb ik er geen bezwaar tegen om vermeerderen en verminderen wèl intransitief te gebruiken: Het aantal der immigranten vermeerdert van jaar tot jaar, terwijl dat der emigranten vermindert. Kan men zeggen, dat de betalingsbalans of de toestand van de patiënt verslechtert? Ja, dat kan, al is het een lelijk woord. Ik geloof zelfs, dat ‘verslechteren’ alleen intransitief kan worden gebruikt, dus in de zin van achteruitgaan. Maar waarom kan ‘verbeteren’ dan weer met of zonder lijdend voorwerp? De toestand verbetert, maar ik verbeter het werk van mijn leerling.
Zo zijn er vanouds meer voorbeelden van werkwoorden, die soms met een lijdend voorwerp gebruikt worden en soms zonder dat. Ik sluit de deur, maar op zaterdag sluiten de winkels om 5 uur. Voor werkwoorden die met ver- beginnen en die als het ware een vergelijking inhouden is geen regel aan te geven: sommige zijn duidelijk transitief, zoals verhogen en verlagen, sommige duidelijk intransitief, zoals vervagen (d.w.z. vager worden), weer andere kunnen op beide manieren gebruikt worden. Maar waarom het mij nu gaat is de vraag of hierin een verschuiving is opgetreden en ik meen dat dit inderdaad zo is. Nog een paar voorbeelden:
In het weerbericht kan men horen, dat de depressie opvult. Een artikel over een vakantieplaats deelt mee, dat duizenden Rotterdammers hier recreëren. Volgens de Miljoenennota 1980 versnelt de inflatie en ditzelfde stuk gebruikt ook verhevigen intransitief. Ook matigen komt men tegenwoordig als intransitief werkwoord tegen. En sedert kort is het gewoonte om te zeggen, dat we allemaal moeten inleveren. We maken het ons makkelijk door niet te zeggen wat we zullen moeten inleveren. Een deel van onze welvaart? Waarom zeggen we dat dan niet?
De verschuiving gaat in de richting van het intransitieve gebruik. Anderzijds zijn er ook werkwoorden die vroeger intransitief gebruikt werden, maar nu niet meer. Een aardig voorbeeld is ‘verlossen’. In de eerste helft van de 19de eeuw adverteerde een gelukkige vader: heden verloste mijn geliefde echtgenote van een welgeschapen zoon (of dochter). Later deelde hij mee, dat zij van een zoon of dochter bevallen was. Nog weer later gaven de Heer en Mevrouw samen kennis van de geboorte van een kind en deze formulering is ook al weer helemaal verouderd, maar het woord ‘verlosen’ komt er in elk geval niet meer aan te pas.
Nu we toch over het transitief of intransitief gebruik van werkwoorden praten, raag ik mij af hoe het zit met een bijna altijd intransitief werkwoord als schrikken. Met één lijdend voorwerp ken ik het alleen in verband met gekookte eieren die men onder de koude kraan houdt; men zou verzachten, wachten, dat men die eieren doet schrikken, maar de huisvrouw zegt dat zij ze geschrokken heeft. Daarnaast komt het ook transitief voor niet met één, maar met wee lijdende voorwerpen. Bent u zich nog nooit een aap geschrokken? Zonder ‘zich’ kan dit niet. U kunt wel een aap aan het schrikken maken, maar als u zelf zo schrikt, dat u daardoor een aap geworden bent (althans dat denkt u een ogenblik), dan moet er ‘zich’ tussen. Kunnen taalgeleerden dit uitleggen? Is dat ‘zich’ soms helemaal geen lijdend voorwerp? U kunt zich ook een ongeluk schrikken; zou dat ongeluk dan een lijdend voorwerp zijn? Ik denk van niet, maar ik ben benieuwd naar reacties van deskundigen.
A.F. Schepel, Voorburg