De afschuw van het eenvoudige
De afschuw van het eenvoudige bij formeel gebruik van de Nederlandse taal uit zich vaak in de schrifturen van deskundigen, experten, specialisten, doctorandussen - en bepaald niet alleen uit de zachte sector - maar ik geloof dat deze afschuw in oorsprong berust op rationele gronden. Reeds in de tijd van de inquisitie gebruikten mensen die het waagden over dingen na te denken zeer versluierde taal, die het de (kerkelijke) overheid moeilijk maakte hen te betrappen op ketterse denkbeelden, die hen hoogst waarschijnlijk op uiterst onaangename wijze op weg naar hemel of hel zouden hebben geholpen.
Deze gewoonte is door grote reeksen filosofen, vooral die uit de Duitse landen, voortgezet. De verduisteringtechnieken werden vervolmaakt, en het effect was prachtig: slechts de ingewijden konden meepraten. Zo hield men goede afstand tussen uitverkorenen en leken. Toen de universiteiten zich ook gingen bezighouden met weinig verheven vakgebieden, zoals die der geneeskunde, der natuurwetenschappen, der techniek en vele meer, gingen ook de studenten in moderne gebieden van kennis (‘frivool, onnut, zonder eeuwigheidswaarde’, dr. Johnson) de voordelen inzien van het gebruik van geheimtaal. Door deze taal konden zij elkaar binnen de grenzen van hun specialisme berichten toespelen, die door buitenstaanders niet of verkeerd begrepen werden, en op die wijze behielden (en behouden) zij een aureool van onaanvechtbare wijsheid. Bovendien deden een aantal ‘steno’ woorden hun intrede. Met een korte aanduiding is het dan mogelijk een boel informatie over te dragen. Als een dokter over appendicitis spreekt, heeft dat zin, want dit ene woord meldt het bestaan van een ontsteking van het wormvormige aanhangsel van de blinde darm (op zich zelf weer een stenowoord voor het blinde, onderste uiteinde van de dikke darm). Ik vermoed dat er geen groep vakgenoten, of zelfs geen gezin, club of vriendenschaar is, die niet over een aantal van deze stenowoorden - en dat is ook het wezen van vaktaal - beschikt. Het wordt pas verwerpelijk als zo'n vaktaal gebruikt wordt voor de omgang, mondeling of schriftelijk, met buitenstaanders, vooral als de stenowoorden geen enkel voordeel meer hebben. Als een arts tegen niet-medici in plaats van hart het Latijnse woord cor gebruikt, hepar voor lever enz., is dat dikdoenerij of achteloosheid, maar het zelfde is het geval als technici, voetballers, tegelzetters en wie u maar wilt dat doen tegen leken op hun gebied. Het is onbeleefd, net zo onbeleefd als het spreken van Nederlands in presentie van buitenlanders die
Nederlands niet verstaan maar wier taal de spreker kent, tenminste als het besprokene voor die vreemden van belang is.
Die verborgen betekenissen zijn toch vaak verdwenen; geen patiënt wordt meer misleid door het gebruik van uitdrukkingen als t.b.c. of c.a.. Het behoort trouwens ook niet de bedoeling te zijn, de goede uitwisseling van gedachten te verstoren door het gebruik van geheimtaal. Soms is een uitdrukking in een vreemde taal nuttig, als die zeer kernachtig iets uitdrukt, zoals in dit verband: le ridicule tue.
L.B.W. Jongkees, Amsterdam