(In) de tuin (in)
Toen ik het artikel van mevrouw M. Gerritsen in Onze Taal van 7/8-1981 had gelezen, vroeg ik mij af of een zelfde onderzoek bij (in) de tuin (in) niet heel afwijkende resultaten op zou leveren. Zelf gebruik ik namelijk - ik ben overigens een ‘de tuin uit’-man - bij (in) de tuin (in) consequent het voorzetsel ‘in’, als het om een plaatsbepaling gaat, en het achterzetsel ‘in’, wanneer het een richting bepaling betreft.
Dit lijkt een simpele zaak. Je converseert dan als volgt: ‘Waar is Jan?’ ‘Hij loopt in de tuin.’ ‘Nee, hij liep net de tuin uit.’ ‘O, wacht, daar komt hij juist weer de tuin in.’ Zo eenvoudig zou de voorzetsel/achterzetsel-kwestie mijns inziens zijn, als de taal zich aan rekenkundige regels hield. Maar dat is natuurlijk niet zo.
Ik kan dan ook niet zeggen, dat ik de-zorgen-uit ben. Maar weer wel, dat ik het-land-uit ben geweest. Ik zou nooit zeggen: ‘hij was uit het land’, maar naast ‘Piet kwam net zijn huis uit’ verdraag ik ‘Piet kwam net uit zijn huis’ al beter.
Toch meen ik in zijn-huis-uit meer richting te voelen en in uit-zijn-huis meer plaats. Fantasie of werkelijkheid?
Misschien kan een van Onze Taalgenoten daar meer over vertellen.
Wim Koning, Haarlem