en Had je wel laten kunnen zeggen voor het in de standaardtaal gebruikelijke Wij gaan kaarten en Had je wel kunnen laten.
Het feit dat dialectsprekers meestal nauwelijks beseffen dat hun dialect heel eigen constructies heeft, stelt specifieke eisen aan de methode van onderzoek naar de regionale spreiding van syntactische verschijnselen. Dialectologen die dat willen doen, moeten wel op de zonet beschreven, vrij omslachtige, manier te werk gaan.
Uit de kaart blijkt dat er slechts een vrij klein gebied is waar de voorkeur gegeven wordt aan een andere constructie dan de twee die in de vraag zijn voorgesteld. Tal van zegslieden voor Groningen en het noorden van Drente merkten op dat het in hun dialect weliswaar gebruikelijk was om uit achter het zelfstandig naamwoord te plaatsen, maar dat er dan te of tou vóór moet: Jan luip tou toene uut. In hetzelfde gebied is er ook nog een drietal dialecten waar uit als voorzetsel geprefereerd wordt, maar waar een toevoeging als weg of heen achter het zelfstandig naamwoord noodzakelijk is: Jan leup uut de tuun hen. Jan toun út 'e tún wei. De voorliefde voor - wat ik maar zal noemen - de ‘circumpositie’ in deze streek vinden we trouwens niet alleen bij uit, maar ook bij andere voor/achterzetsels. Uit de taalkaarten bij de dialectgeografische studie ‘Naar’, ‘naast’, ‘langs’ en ‘in’ van Heestermans (1979) blijkt dat circumposities als naar... toe, naar... heen en bij... langs voor naar en langs hoofdzakelijk in dit gebied voorkomen. Nu rijst natuurlijk de vraag waarom de circumpositie juist in het noorden van ons land zo populair is. Daarop is niet makkelijk een antwoord te geven. Heestermans brengt het gebruik van circumposities in verband met het feit dat ‘volkstaal nu eenmaal rijk is aan verzwaringen, dynamisch en affectiefmotorisch als ze is’. Dat zal best waar zijn, maar het is nog geen verklaring voor de regionale spreiding. Daarvoor zouden we immers moeten weten waarom dat kenmerk van de volkstaal zich dan alléén in Groningen en Drente manifesteert.
In de rest van het Nederlandse taalgebied zet men uit òf voor het substantief òf erachter òf gebruikt men het als voor- en achterzetsel door elkaar, zonder enig verschil in betekenis te voelen. Dit laatste is ook het geval in de standaardtaal. Voorzover ik heb kunnen nagaan zijn er nòch in de desbetreffende dialecten nòch in de standaardtaal talige factoren aan te wijzen die het gebruik van uit als voor- of achterzetsel bevorderen. Het ziet er naar uit dat beide mogelijkheden hier in vrije variatie staan. Vrije variatie is er meestal niet zomaar. Vaak zien we dat in een dialect waar twee vormen naast elkaar voorkomen, zonder aanwijsbaar verschil, de ene vorm oud is en de andere van jongere datum. Dat blijkt ook zo te zijn bij de plaatsing van uit. Het gebruik van uit als achterzetsel is een tamelijk recente ontwikkeling. In het Middelnederlands staat het bij voorbeeld vrijwel alleen vóór het zelfstandig naamwoord.
Met de geschiedenis van de plaatsing van uit in het achterhoofd kunnen we ten slotte ook wat licht werpen op de vraag waarom er in sommige dialecten van het Nederlands een voorkeur is voor het voorzetsel en in andere voor het achterzetsel. De dialecten die het eerste prefereren zijn waarschijnlijk conservatief vergeleken met de ‘achterzetsel-dialecten’. Het spreekt vanzelf dat ik dat niet zo een, twee, drie in dit stukje kan beargumenteren, laat staan uitleggen waarom die ‘voorzetsel-dialecten’ dan minder snel veranderen dan andere. Maar misschien kan ik u een beetje overtuigen met de mededeling dat de hier gevolgde gedachtengang gesteund wordt door andere syntactische veranderingen in de desbetreffende dialecten: de ‘voorzetsel-dialecten’ op de kaart blijken zich bij veel meer syntactische veranderingen conservatief te gedragen. Zo ziet u maar weer tot welk een grote uitspraken de plaats van een klein woordje als uit al niet kan leiden.
UIT
M. Gerritsen
P.J. Meertens-Instituut
Amsterdam