Dat kost duur
Er komen in het dagelijkse taalgebruik heel wat afwijkingen voor die ‘niet uit te roeien’ zijn, en dus op den duur als ‘ook goed’ zullen gelden. Heel duidelijk is het zo gesteld met het betrekkelijk voornaamwoord wat. Dit ‘mag’ eigenlijk alleen dienst doen na z.g. onbepaalde antecedenten. Bv.
Iets wat lekker is, eet snel weg.
Dat wat lekker is, blijkt soms schadelijk.
Hij verloor zijn geld, wat hij erg vond. (Het antecedent is hier een bijzin.) Nu, in 1981, is het nog steeds ‘fout’ te zeggen (en zeker te schrijven!):
Het boek wat op de piano ligt, is van mij.
Het feest wat gevierd wordt, kost veel geld.
En nog sterker:
De feesten wat gevierd worden, kosten veel geld.
Maar de twee eerste (eerste twee!?) fouten worden zo ontstellend vaak gemaakt in geschriften, op de TV en in het dagelijkse spreken, dat het vechten tegen de bierkaai is om dit soort fouten terug te dringen. In 1999 zal ‘het boek wat daar ligt’ wel niet meer worden afgekeurd, vermoed ik.
Hetzelfde geldt voor Het boek kost duur. De orthodoxen eisen nog altijd: Het is duur of Het kost veel geld. Het is een echt stokpaardje van onderwijzers en leraren om (aan de hand van Van Dale natuurlijk) de fout steeds te signaleren c.q. te onderstrepen. Desondanks vrees ik, dat duur kosten evenmin uit te branden zal zijn als het betrekkelijk voornaamwoord wat na een zelfstandig naamwoord. De verbinding duur kosten wordt misschien versterkt door zegswijzen als:
Die fiets rijdt prettig.
Die stoel zit goed.
Dat pad fietst moeilijk.
Die schoen loopt lastig.
Die kachel brandt voordelig.
Gas stookt duur.
(Vergelijk: Het boek kost duur.)
Het betreft steeds werkwoorden die men met de term ‘bijzonder koppelwerkwoord’ zou kunnen aanduiden. Ze zijn vervangbaar door ‘is’.
Een andere struktuur vindt men in de volgende zinnen (met duidelijke bijwoorden):
A. Dat werk betaalt slecht.
B. Die huizen verhuren moeilijk.
C. Die fietsen verkopen goed.
D. Krokante chocola eet lekker weg.
Hierin worden aktieve vormen van het werkwoord gebruikt, waar men een lijdende vorm zou verwachten. Zin A wordt door Van Dale wel vermeld, maar niet afgekeurd.
Waarom wordt er toch zo'n drukte gemaakt over het gebruik van Het boek kost duur? (Al is de struktuur ervan niet hetzelfde als van de andere voorbeelden.) Zeggen de Fransen ook niet evengoed C'est cher als Ça coüte cher! De woordenboeken van Koenen-Drewes en Van Haeringen reppen niet van deze kwestie. Maar ik heb er ook de oudere woordenboeken nog eens op nageslagen. (‘nageslaan’ gaf de TV bij een ondertiteling; jan. 1981.) Het Middelnederlands Woordenboek van Verwijs-Verdam geeft als voorbeeld: ‘sine clederen costen diere’, met als toelichting: (‘de uitdrukking: diere costen, die thans als een gallicisme veroordeeld wordt (fr. coüter cher), komt reeds in de middeleeuwen voor, en is in den grond niet verkeerd).’ (s.v. costen; 1894; cursivering van F.M.) Onder hetzelfde trefwoord vind ik ook: ‘diere costen = duur te staan komen.’
Het W.N.T. (s.v. kosten; 1941) oordeelt anders: ‘Duur kosten... Waarschijnlijk een contaminatie van duur zijn en veel kosten; vgl. ook fr. coüter cher’. Met het woord ‘waarschijnlijk’ houdt het een slag om de arm. De auteur geeft ook voorbeelden van duur kosten o.a. van Spieghel (sic), Hooft, Comenius en Van Lennep, zonder verder de waarschuwende vinger op te heffen. Ook de redakteur van het woord ‘duur’ (W.N.T. 1916) ziet kennelijk geen kwaad in het gebruik van duur kosten. Hij omschrijft deze uitdrukking als: ‘veel geld kosten’, en geeft zonder kommentaar een voorbeeld uit De Kleine Zielen van L. Couperus: ‘het (diner) kostte dan ook duur’, en een zin gevonden bij A. Vermeylen: ‘Glimlachen kost inderdaad niet duur’.
Al bij al levert de historie niet zoveel argumenten om te volharden in het verwerpen van Het kost duur. Moet dan het spontane taalgebruik niet prevaleren boven het duur kostende rode potlood?
F.K.M. Mars
leraar Nederlands
Den Bosch