Wat is taalbeheersing?
Taalbeheersing wordt als vak o.a. gedoceerd binnen de universitaire en niet-universitaire opleidingen Nederlands. Over wat het vak moet inhouden bestaat niet veel eenstemmigheid: is het bijv. vaardigheidstraining, d.w.z. proberen te bereiken dat a.s. leraren Nederlands in staat zijn optimaal gebruik te maken van hun taalvermogen, of moet het gaan om het verkrijgen van inzicht in ‘talige processen’? Het objekt van taalbeheersing, daar kunnen we het wel over eens zijn, is het funktioneren van taal tussen mensen. Van Lint spreekt van taalverkeer, je zou ook kunnen spreken van taalgebruik, maar die term vind ik misleidend, omdat taal daarin naar voren komt als een instrument dat je kunt hanteren en dat a.h.w. al bestaat onafhankelijk van de realisatie door jezelf en anderen. Alsof taal niet veel meer is dan alleen maar kommunikatiemiddel...
Hoe het ook zij, het objekt van taalbeheersing is dermate omvangrijk dat het vak nauwelijks grenzen lijkt te hebben, de praktijk is dat je je binnen de taalbeheersing kunt bezighouden met een kursus schriftelijk rapporteren, maar net zo goed met een onderzoek naar het verband tussen taalgebruik in de schoolklas en schoolsucces.
Voor Van Lint valt taalbeheersing samen met ‘retorica’: ‘het vak dat zich bezig houdt met de menselijke kommunikatie in alle vormen, manieren en niveaus’. (p. 5) Hij spitst dat dan toe op talige verstandhoudingssystemen, vormen van taalverkeer. Retorica heeft volgens hem een praktische en een theoretische (wetenschappelijke) doelstelling. De praktische doelstelling is de vergroting van de vaardigheid in kommunikatie van de beoefenaars; de theoretische is de formulering, beschrijving, klassifikatie en verklaring van ‘de problemen die zich voordoen bij de studie van de vormen van taalverkeer’. (p.7).
Van Lint ziet de (theoretische) retorica als een op de maatschapij en de maatschappelijke problemen gerichte wetenschap. Hij vindt dat daarbij de aandacht vooral moet liggen op de zwakkere groepen. Hij noemt: werklozen, buitenlandse gastarbeiders, vrouwen, ouderen. ‘Het gaat om de emancipatie van die groepen’, zegt hij. (p.11)
Retorica moet dus een bijdrage leveren aan het opheffen van misstanden in de maatschappij. Hoe? De enige manier die ik in dit verband kan bedenken is de aandacht richten op de kommunikatieve processen en de situatie van de genoemde groepen, dus: studie maken van gesprekken van vrouwen, gastarbeiders en ouderen en ze gesprekstrainingen geven. In dit boek is echter niets te vinden dat inhoud geeft aan deze intentieverklaring, nergens wordt dit streven naar maatschappijverbetering ook maar enigszins konkreet gemaakt. Of het moet zijn in uitspraken als: ‘het naar de mond praten is onaanvaardbaar in een gesocialiseerde struktuur.’ (p. 165)