Reacties
‘Taal is verboden’
Met grote belangstelling heb ik het artikel ‘Taal is verboden’ in Onze Taal van februari/maart 1981 gelezen. De kengebieden die in dit artikel worden aangeraakt, beslaan een zo uitgebreid terrein dat het onmogelijk is er een reactie-in-het-algemeen op te geven.
Op twee punten van het artikel wil ik graag zeer kort ingaan.
1. ‘Chomsky's vurig verdedigde stelling dat er een universele grammatica is, die de structuur weergeeft van alles wat de mens kan weten’. Deze universele grammatica is de mens - alle mensen dus - ingeboren. En omdat we hier iets hebben dat ‘van alle mensen’ is, zou de algemene taalwetenschap wel eens een belangrijke bijdrage kunnen leveren tot de kennis van het wezen van de mens.
Dit idee heeft de attractie van de eenvoud - en ik bedoel dit niet spottend. Het spreekt ook mij wel aan. Echter, de wijze waarop Chomsky daarna de taal te lijf gaat in een poging om de algemene taalwetenschap te ‘verheffen’ tot een exacte wetenschap, lijkt mij dodelijk. Dat is geen wetenschappelijke behandeling meer, dat lijkt meer op vivisectie met dodelijke afloop. Sterker nog: het is niet eens echt vivisectie, want wat Chomsky tot voorwerp van zijn onderzoek maakt, is niet levende taal, zelfs niet een ‘dode taal’, neen, het is een dood ding; en dan zie ik géén overeenkomst met de medische wetenschap, want dié onderzoekt lijken van wezens die althans eens geleefd hebben, en die maakt een kans uit dat onderzoek nuttige dingen op haar gebied te leren. (Men leze eens: ‘The New Grammarians ‘Funeral’ van Ian Robinson.)
En dit brengt mij op mijn tweede punt.
2. Mevrouw Balk-Smit Duyzentkunst schrijft - duidelijk laatdunkend - over: Het modieuze dogma (alles hangt met alles samen) dat een verbod betekent op 's mensen meest wezenlijke vermogen: te kunnen denken enz...
Ik heb daar begrip voor. Zonder het isoleren van groepen van verschijnselen en zaken kan van wetenschappelijk onderzoek geen sprake zijn. Ik heb ook begrip voor haar gebruik van het woord ‘modieus’ in deze zin. Ik zou er echter toch eens op willen wijzen dat dat ‘dogma’, ‘alles doorwáárt alles’, júist is - al wordt het dan misbruikt door ‘vaagdenkers’. En dat het nú de tijd is, juist die juistheid eens naar voren te schuiven. Nú, nu het natuurwetenschappelijk denken aan alle andere denken ten voorbeeld wordt gesteld - omdat het zo nuttig, zo zegenrijk voor de mensheid is geweest... Het tellen en meten, het kwantificeren tot de dood erop volgt - ook in wetenschappen die zich daartoe maar zeer beperkt lenen - verhief de onderzoeker immers vér boven de medicijnman van de indianenstam! Tenminste dat lijkt/leek zo.
En het was de taal - en de taal in de eerste, tweede en derde plaats - die deze ontwikkeling van de wetenschap mogelijk maakte. De wetenschap die de werkelijkheid bestudeert.
Tegelijkertijd was het echter ook de taal die die werkelijkheid eerst onherkenbaar verminkte. De taal die leidde tot de ‘ontoelaatbare’ verbrokkeling van het proces dat de werkelijkheid in wezen is. De taal die voor dingen en gebeurtenissen een woord gaf. Een woord waarmee we dingen en gebeurtenissen konden isoleren en in vakjes onderbrengen. Zó, dat we blind werden voor de totale samenhangende werkelijkheid zoals die zich aan ons voordeed, voordat we haar in woorden, in stukken gehakt hadden. Men hoeft geen ‘vaagdenker’ te zijn om áchter de verbrokkeling door de taal een open oog te houden voor de werkelijkheid, voor het continue proces, het proces zonder coupures, het proces dat niet ‘getrapt’, doch ‘Stufenlos’, verloopt.
Taal gebruiken, wil zeggen: de werkelijkheid ‘ontoelaatbaar’ in stukken hakken. Taal gebruiken is óók vivisectie-met-dodelijke-afloop plegen.
De taal is het grootste menselijke cultuur-goed.
De taal brengt communicatie pas op echt menselijk niveau.
De taal is een zegen... Enerzijds.
Anderzijds is de taal een vloek en een gevangenis, waaruit de dichter zich enigszins vermag te bevrijden.
De taal heeft ons het zicht op de volstrekt continue werkelijkheid ontnomen. Elk woord is een uitsnijding uit die werkelijkheid - maar snijden blijft een gevaarlijke bezigheid.
Het is misschien wel goed, in Onze Taal ook dit aspect van ‘taal’ eens op de voorgrond te schuiven.
F. Vetter, Heemstede