Spijkers op laag water
Er was een tijd dat je in sommige winkels begroet werd met de woorden Wat had u gehad willen hebben? En als de klant een hoeddragende vrouw was, volgde dan nog de Hooghaarlemmerdijkse vocatief Dame. Ik ga bijna naar die tijd terugverlangen, nu deze kromtaal in de vragende vorm heeft plaatsgemaakt voor de impertinente imperatief Zegt u het maar! Je vraagt je af: waar komt zo'n uitdrukking vandaan? Kan het zijn dat Hans Emmering met zijn ‘wekkerradio’ het voorbeeld gegeven heeft, of is hij ook maar een ‘trendvolger’? En ik weet maar geen goed weerwoord te verzinnen...
Het jaar 1981 is door de V.N. uitgeroepen tot het ‘jaar van de gehandicapten’ en Prinses Juliana heeft het ingeluid. We hebben al heel wat van die jaren gehad (van de vrouw, van het kind en weet ik wat al meer) zonder dat je merkte dat vrouw of kind er veel beter van werden, maar dat is een ander verhaal; ik wil het hier even over het wóórd gehandicapten hebben. In eerste instantie is het natuurlijk een eufemisme, verzachtende vorm, net als slechthorenden, slechtzienden, gehoorgestoorden (germanisme), die tot op zekere hoogte zelf al eufemismen zijn. Maar dat is niets ongewoons: het substituut van een woord dat onaangename gevoelens wekt, krijgt vaak spoedig zelf die associaties. Daar zijn hele rijtjes van te geven: tering - tuberculose - tbc - tb; kanker - carcinoom - ca, plus nog de omschrijvende termen voor de ziekten, die bijna niets en tegelijk alles zeggen: Na een langdurige ziekte, etc. Interessant is het dat een term uit de wereld van de sport (golf) dienst doet om het individuele lichamelijke of geestelijke tekort onder te brengen in de neutrale term waaronder alle tekorten vallen, zodat de nieuwe term onaangename associaties mist.
Nu ik het over eufemismen heb, wil ik de aandacht vestigen op een verwant verschijnsel dat sociaal eufemisme en misschien ook wel taalinflatie genoemd zou kunnen worden. Het betreft hier niet begrippen als ziekte en dood, maar denkbeeldige treetjes op de denkbeeldige sociale piramide. Een groot kledingmagazijn in een Amsterdamse volksbuurt had jaren geleden een groot bord over de volle breedte van de gevel: WERKMANSKLEEDING. Sinds een paar jaar is het vervangen door een ander, even breed, maar nu staat erop: BEDRIJFSKLEDING. Natuurlijk, want de werkman is werknemer geworden en de werkster: huishoudelijke hulp. Ook andere beroepsnamen ontkwamen niet aan deze inflatie: de schoolmeesters werden onderwijzers en vervolgens leraren. Deze laatsten laten zich (daarom?) weer liever docenten noemen. Die schoolmeesters kregen hun opleiding als leerlingen van de kweekschool. Enkele van die (Rijks-) kweekscholen waren zeer vermaard: die van Haarlem was zoiets als een Nederlandse Ecole Normale Supérieure. Desondanks moest de naam verdwijnen: zij werden pedagogische academies en de leerlingen studenten. (Terminologische) vooruitgang alom. Zelfs het kakschooltje deelde in de vreugde: via bewaarschool, fröbelschool en kleuterschool ging het tezamen met de lagere school op in de basisschool.
Verplegers en verpleegsters werden unisex tot verpleegkundigen en de verzekeringsagent wordt ons in de radioreclame voorgesteld als onze verzekeringsadviseur, ofschoon hij waarschijnlijk nog steeds niets liever doet dan postjes afsluiten. Geef hem ongelijk!
Maar de erepalm gaat toch naar de kapper/barbier, die zich zelfs als coiffeur nog niet helemaal lekker voelde en nu besloten heeft als hairstylist verder door het leven te gaan.
D. de Vries
Wageningen