Is er in Nederland ooit gefliept?
Hoe het me ook spijt: het woord fliepen, voor Doesburg aangetroffen in de dialectenquête van het Aardrijkskundig Genootschap uit 1879 en in geen andere bron te vinden, bestaat niet, al heb ik dat een tijdlang gedacht. Het woord liepen, een verhelderend bedoeld streepje en een slechte fotokopie bleken bij nadere controle de ingrediënten voor dit unieke woord voor ‘huilen’.
Zonder deze verlezing te willen goedpraten, kan ik wel uitleggen waarom fliepen niet mijn onmiddellijke argwaan opwekte. In hetzelfde gebied waarin het voorgekomen moest zijn, treffen we het woordtype liepen of lippen aan, zowel nu als in 1879. Het lijkt niet zo verbazingwekkend als liepen en fliepen iets met elkaar te maken zouden hebben. Voor u nu denkt dat ik ook zorgeloos verband leg tussen bijvoorbeeld link en flink, moet ik eraan toevoegen dat dat komt doordat het om woorden voor ‘huilen’ gaat. Die liggen in een heel bijzondere sfeer: een sfeer van intimiteit, emotionaliteit, affectie. In die sfeer geeft de taal ons meer ruimte dan wanneer het om zakelijke begrippen gaat: jokken en sjokken zijn twee heel verschillende handelingen, maar janken en sjanken (in Deventer en ruime omgeving) betekenen hetzelfde. Er is dus allerlei - vaak ook individuele - variatie mogelijk. Daarmee is een eerste eigenaardigheid van de woorden voor het begrip ‘huilen’ of ‘schreien’ onderkend.
Een tweede punt is, dat ‘huilen’ een grote hoeveelheid nuances kent. Het Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) omschrijft in deel XIV, kolom 1018 ‘schreien’ als ‘tranen storten, al dan niet verbonden met een hijgend of ander keelgeluid’. De hedendaagse ABN-spreker zal voor dit verschijnsel wel meestal het woord huilen gebruiken, maar daarnaast kent hij een heel scala van woorden die hij misschien wat minder beschaafd vindt, maar die hij niettemin dringend nodig heeft: janken, grienen, blèren, drensen, piepen, schreeuwen, enz. Het hangt er immers maar vanaf