Van Woord tot Woord
Tien maal vijf of vijf maal tien
‘De telwoorden zijn tegenwoordig de werkelijke adjectieven’, schreef de Duitse aforist (‘minder juist’ dan aforisticus, zegt Van Dale. Hij kan me nog meer vertellen; je zegt toch ook niet ‘communisticus’ noch ‘agnostisme’!) Helmut Arntzen in 1966 in Kurzer Prozeß. Ik weet niet precies wat hij daarmee bedoelde, maar ik denk, dat hij niet heeft geweten, dat juist de vroegste telwoorden echte adjectieven zijn geweest, woorden die eigenschappen aangaven. In de huidige talen van de zogenaamde cultuurvolkeren zijn getallen abstracte begrippen, maar bij hun ontstaan waren ze dat allerminst.
Van de meest oorspronkelijke getallen, één, twee en drie, is de exacte betekenis niet te achterhalen, maar ze moeten zoiets als ‘deze’, ‘die’ en ‘gene’ hebben aangeduid. Concrete begrippen dus. Bij vier en vijf ging men mogelijk op de vingers tellen. Vier vormt een heel oude grens: een hand heeft vier (echte) vingers. Die oude getallengrens is in de Slavische talen nog duidelijk bewaard. Zo zegt de Tsjech:
jedno a jedno jsou dvě (één en één zijn twee)
dvě a dvě jsou čtyři (twee en twee zijn vier) tři a dvě jest pět (drie en twee is vijf).
jest ‘is’ wordt gebruikt zo gauw de som groter is dan vier!
De ouderdom van de eerste vier getallen blijkt ook uit hun verbuiging: in veel Indogermaanse talen worden ze als echte bijvoeglijke naamwoorden verbogen; ze richten zich in getal, geslacht en naamval naar het woord waar ze bij horen. Dit geldt ook voor de oudere fasen van het Germaans. In het Duits en het Zweeds wordt één nog steeds verbogen, maar dat komt doordat het niet als een echt getal wordt gevoeld en het bovendien de functie van onbepaald lidwoord heeft gekregen.
Van de verbuiging van de andere getallen is maar heel weinig over. Ons twee is een overblijfsel van de vroegere onzijdige vorm, terwijl de mannelijke vorm bewaard is gebleven in twintig. In het Duits kent men nog zwo naast zwei. Zwo was vrouwelijk, zwei onzijdig en zween mannelijk. In een 17e-eeuwse Duitse bijbel kan men lezen: ‘Niemand kann zween Herrn dienen’ (Mattheüs 6:24) en ‘Und stand auf in der Nacht und nahm seine zwei Weiber und seine zwo Mägde’ (Genesis 32:22). In Nederlandse dialekten komt naast drie (vrouwelijk) wel drij (mannelijk) voor.
Als je tot vijf kunt tellen, kun je je bedienen van het vijftallige stelsel. De tallenstelsels zijn voortgekomen uit de neiging van de mens om zich door te bundelen het tellen gemakkelijker te maken. Bij het turven maak je groepjes, bundeltjes van vijf eenheden; in de Romeinse cijfers vormt V de bundeling van IIIII; briefjes van vijf tellen sneller dan losse guldens.
Onze Taal viert dit jaar haar tiende lustrum: 10 × 5. Ook bij een lustrum wordt uitgegaan van een mijlpaal, bereikt na vijf (jaar). Een lustrum valt dus onder het vijftallig stelsel. Maar een tiende lustrum niet! In een vijftallig stelsel kunnen de woorden zes, zeven, acht, negen en tien niet bestaan, noch de cijfers 5 tot en met 9. Bij gebruikmaking van zo'n stelsel zou men schrijven dat Onze Taal dit jaar 200 jaar oud is. Doordat een vijftallig stelsel niet zo praktisch is (de groepjes zijn te klein, dus de getallen worden te groot), bestaat het nergens op de wereld in zuivere vorm.
Er zijn veel talen die een tientallig stelsel hebben, zij het niet altijd helemaal zuiver. In het Nederlands tellen we tot de tientallen en daarna beginnen we opnieuw. - Elf en twaalf vallen er een beetje buiten al sluiten ze in zekere zin wel aan op het tientallig stelsel, maar daar zal ik een volgende keer op terugkomen. - Het voorkomen van het achtervoegsel -tig bij ieder tiental, van twintig tot negentig doet vermoeden dat het met tien verwant is. Dat dit inderdaad het geval is blijkt bij de reconstructie van het woord tien. Zoals zehen een oude vorm is van het werkwoord zien (vergelijk het Duitse sehen), zo is tehen de vorm waaruit tien is ontstaan. Een nog oudere vorm is techun(t). Het verband met -tig/-teg wordt nu al veel duidelijker.